Translation of "Raconter" in Dutch

L'histoire que nous devons raconter

Het verhaal dat wij moeten vertellen

Tom aime raconter des blagues.

Tom houdt van moppen vertellen.

Viens me raconter tes malheurs.

Kom en vertel me over je tegenslagen.

Arrête de raconter de la merde !

- Hou op met die onzin!
- Schei uit met die onzin!

Vous n'aviez rien à lui raconter?

Hebt ge hem niets verteld?

Bon. Je vais vous raconter une histoire.

Ik ga een verhaal vertellen.

raconter des histoires et communiquer avec les autres.

verhalen vertellen en met elkaar communiceren.

Raconter des mensonges, est une très vilaine habitude.

Liegen is een heel slechte gewoonte.

L'histoire que je m'apprête à vous raconter se passe

Ik ga nu vertellen over iets

était de raconter des histoires et pas des blagues.

was niet door grapjes, maar door verhalen.

Je vais vous raconter l'histoire d'une de ces villes,

Ik ga met jullie het verhaal delen van één zo'n stad;

Je vais te raconter à propos de mon père.

Ik zal je over mijn vader vertellen.

Il avait l'habitude de me raconter des histoires sur l'Inde.

- Hij vertelde me verhalen over India.
- Ooit vertelde hij me over Indië.

Ça doit être quelque chose qui vous aide à raconter votre histoire.

Het moet iets zijn dat je helpt om je verhaal te vertellen.

Vous voyez, si je veux raconter l'histoire de la lutte des temps modernes,

Weet je, als ik wil vertellen hoe moeilijk het leven van nu is,

Tu peux raconter ce que tu veux, mais tu n'arriveras jamais à me convaincre.

- Je kunt praten tot je blauw ziet, maar je zult mij nooit overtuigen.
- U mag praten tot u er uw verstand bij verliest, maar mij zult u nooit overtuigen.

- Nous ne pouvons le dire à quiconque.
- Nous ne pouvons le raconter à quiconque.

- We kunnen het aan niemand vertellen.
- Wij kunnen het aan niemand vertellen.

Inutile de lui raconter n'importe quoi, elle connaît tous les tenants et les aboutissants.

Je hoeft haar niets wijs te maken, ze weet van de hoed en de rand.

Et de vous raconter une histoire sur tout ce que je viens de vous dire.

en ik ga jullie een verhaal vertellen over alles wat ik zojuist gezegd heb.

- Je veux te dire quelque chose d'étrange.
- Je vais vous raconter quelque chose de curieux.

Ik wil jou iets raars vertellen.

- J'ai décidé de lui dire que je l'aimais.
- J'ai décidé de lui raconter que je l'aimais.

Ik heb besloten haar te zeggen dat ik van hem hou.

Peut-il y avoir un ordinateur si intelligent qu'il puisse être capable de raconter une blague ?

Kan er een computer bestaan die zo slim is dat hij een grapje kan vertellen?

- J'ai décidé de lui dire que je l'aimais.
- J'ai décidé de lui raconter que je l'aimais.
- J'ai décidé de lui dire que je l'aime.

Ik heb besloten hem te zeggen dat ik van hem hou.

- J'ai décidé de lui dire que je l'aimais.
- J'ai décidé de lui raconter que je l'aimais.
- J'ai décidé de lui dire à elle que c'est lui que j'aime.

- Ik heb besloten haar te zeggen dat ik van hem hou.
- Ik besloot haar te zeggen dat ik verliefd was op hem.