Examples of using "Tes" in a sentence and their dutch translations:
- Bind je schoenen vast.
- Bind uw schoenen vast.
- Bind je schoenen.
- Bind uw schoenen.
Strik je schoenveters.
Doe je sokken uit.
- Doe uw schoenen uit.
- Doe je schoenen uit.
Je gasten wachten.
- Ik hou van je schilderijen.
- Ik vind je schilderijen mooi.
Betaal je secretarissen.
- Doe uw schoenen uit.
- Doe je schoenen uit.
Vergeet je dingen niet.
Waar wonen je ouders?
Bemoei je met je eigen zaken!
- Pak je spullen.
- Haal je spullen bij elkaar.
- Spaar je krachten.
- Spaar uw krachten.
- Bespaar je krachten.
- Bespaar uw krachten.
Was je voeten.
- Bel je zusters.
- Roep je zusters.
- Je ouders zijn dol op jou.
- Je ouders houden van jou.
- Volg je dromen.
- Volg uw dromen.
- Volg jullie dromen.
Maak je huiswerk.
- Hou op met die onzin!
- Schei uit met die onzin!
Roep je vrienden.
Poets je tanden.
Vergeet je ellende.
- Breng je vrienden mee.
- Laat je vrienden komen.
Breng je kinderen mee.
Haal je spullen.
Hou op met die onzin.
Houd je aan je beloftes.
Droog je tranen.
Check je feiten.
Doe je koplampen aan!
Hou op met je uitsloverij!
Open je ogen.
- Sluit de ogen.
- Doe je ogen dicht.
Doe uw schoenen uit.
- Vergeet je spullen niet.
- Vergeet je dingen niet.
Heb je je huiswerk gedaan?
Gezondheid!
- Je moet je schulden aflossen.
- U moet uw schulden aflossen.
- Jullie moeten jullie schulden aflossen.
Was je handen goed.
Waar zijn uw ogen?
Eet je spinazie helemaal op.
Pas op je tenen.
- Maak nu je huiswerk.
- Maak nu je huiswerk!
Vergeet je dingen niet.
Weeg je woorden goed af.
Eet langzaam.
- Waar zijn je kleren?
- Waar zijn uw kleren?
Waar zijn je ouders?
Toon me je papieren!
Maak nu je huiswerk!
- Je veter zitten los.
- Uw veters zitten los.
- Waar zijn je spullen?
- Waar zijn jouw spullen?
- Waar zijn uw spullen?
Jouw lippen zijn blauw.
- Ik begrijp je gevoelens.
- Ik begrijp je gevoel.
Geniet van je vakantie.
Wat zijn je conclusies?
Haal je spullen.
Waar zijn je kinderen?
Je haar ziet er leuk uit.
Hoe was je vakantie?
Heb je je collega's graag?
Hoe gaan de zaken?
Waar is je bagage?
- Heb jij je sleutels?
- Heb jij de sleutels?
Waar is jouw huiswerk?
Jouw ouders zijn cool.
Hou je van je kinderen?
Waar wonen je ouders?
Waar wonen je ouders?
- Je lippen zijn rood.
- Jouw lippen zijn rood.
Je schoenen zijn hier.
Je gegevens blijven vertrouwelijk.
Je remmen zijn los.
Kijk met je oren.
Je kleren zijn ouderwets.
Je verhaal raakt kant noch wal.
Je kaarten zijn beschadigd.