Examples of using "Vais" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
Ik ga naar bed.
Ik kom.
Ik ga.
Ik ga naar het werk.
Ik zal op je wachten.
Ik zal daarover nadenken.
- Ik ben weg.
- Ik ben hier weg.
Ik word vader.
Ik ga naar de bioscoop.
Ik ga.
Ik ga beginnen.
Ik zal het proberen.
Ik ga er alleen heen.
Ik ga hardlopen.
Ik ga het leven uit hem knijpen.
Ik ga studeren.
Waar ga ik heen?
Ik zal blijven.
Mij gaat het goed.
Ik ga hem neerknallen.
Ik zal gaan om het te zien.
Ik ga ook.
Ik ben weg.
Ik zal wegrennen.
Ik ga stemmen.
Ik zal bloeien.
Ik ga douchen.
- Zal ik het halen?
- Zal ik het redden?
Ik ga naar de winkel.
Ik ga hem neerschieten.
Ik zal hem morgen zien.
Het gaat goed met me. En met jou?
Ik ga even wat water kopen.
Ik zal het nu repareren.
Morgen ga ik naar Parijs.
Het gaat goed met mij. En jij?
Ik ga naar de dokter.
We pakken hem.
Ik ga pap vermoorden.
Ik voel me nu goed.
Ik ga slapen.
Dat zal ik je uitleggen.
Ik vertrek morgen.
Ik ga te voet.
Ik ga een bad nemen.
Ik ga douchen.
Ik zal je Duits leren.
Ik ga naar het restaurant.
Ik ga.
Ik ga naar de sauna.
Ik ga naar bed.
- Ik neem dat wel.
- Geef mij dat maar.
Ik ga naar de gevangenis.
Ik ga met Tom.
Ik bluf.
- Ik ga me omkleden.
- Ik zal iets anders aantrekken.
Het gaat prima.
Ik ga naar school.
Ik ga met u mee.
Ik ga ook.
Ik denk dat ik misselijk word.
Ik zal hier op je wachten.
Ik ga naar de kerk.
Ik ga naar het park.
Ik stap op.
Ik ga de tuin in.
Ik ga naar huis.
Ik ga Tom in elkaar timmeren.
Ik ga slapen!
Ik voel me best goed.
Ik zal het doen.
Ik ga de appendix verwijderen.
Ik ga naar de stad.