Translation of "Posséder" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Posséder" in a sentence and their dutch translations:

- Les gens veulent posséder de la terre.
- Les gens veulent posséder des terres.

Mensen willen land bezitten.

Ne pas désirer équivaut à posséder.

Niet willen is hetzelfde als hebben.

Elle doit être riche pour posséder trois voitures.

Ze moet rijk zijn, om drie auto's te hebben.

Gérer une entreprise est différent de la posséder.

Beheer van een bedrijf is niet hetzelfde als eigenaar zijn van een bedrijf.

L'espérance est le seul vrai bien qu'on puisse posséder.

Hoop is het enige echte goed dat men kan bezitten.

Quels prérequis un enfant doit-il posséder pour apprendre le piano ?

Welke eigenschappen moet een kind hebben om piano te leren spelen?

Le bonheur ne consiste pas seulement à posséder de nombreux biens.

Gelukkig zijn is meer dan het hebben van vele bezittingen.

Et cela me semble avoir plus de sens que de juste le posséder.

en dat voelt betekenisvoller voor me dan alleen het bezit ervan vandaag.