Examples of using "Est" in a sentence and their dutch translations:
- Wie is hij?
- Wie is zij?
- Slaapt ze?
- Is ze aan het slapen?
Is Tom er?
Gelukkig is hij die tevreden is.
Is Tom hier?
Wat gebeurd is, is gebeurd.
Tom is schichtig.
- Wie is hij?
- Wie is dat?
Worden we achtervolgd?
Hij is dronken.
Ze is vriendelijk.
De zomer is voorbij.
Tom is schichtig.
Tom is stomverbaasd.
Tom is grappig.
Tom is blij.
Wie is dat?
Ze is lerares.
Is Tom hier?
- Tom is verbaasd.
- Tom is verbijsterd.
- Slaapt ze?
- Is ze aan het slapen?
Is hij dood?
Zo groot!
Tom is sterk.
Tom is uitgeput.
Tom blijft koppig.
- Het ligt eruit.
- Hij is afgedankt.
- Is het waar?
- Is dat zo?
- Is dat waar?
Is je keuken praktisch?
- De kunst is lang, het leven is kort.
- De wetenschap is lang, het leven is kort.
Het is waar dat ze jong is, maar ze is wijs.
Waar is hij?
Is Tom ziek?
Is Tom gelukkig?
Ze is boos.
- Is alles klaar?
- Is alles gereed?
Tom is emotioneel.
Die is kneedbaar, bewerkbaar.
Hij is leraar.
Zij is gelukkig.
De zomer is hier.
De ene is rood en de andere is wit.
- Hij kwam.
- Zij kwam.
- Hij is gekomen.
- Zij is gekomen.
Hij is lui.
Wie is hij?
- Tom is detective.
- Tom is speurder.
- Ze is vriendelijk.
- Ze is aardig.
Ze is Frans.
U bent speciaal.
Ze is gestoord.
- Tom is schichtig.
- Tom is brutaal.
Tom is padvinder.
Is dit gepast?
Is zij een dokter?
Wie is hij?
Hij is schattig.
Hij is onschuldig.
- Hij is gewiekst!
- Hij is uitgekookt!
- Ze heeft geluk.
- Zij heeft geluk.
- Joshua is gay.
- Joshua is homo.
Ze is vriendelijk.
- Hij is onafhankelijk.
- Zij is onafhankelijk.
- Hij is zelfstandig.
- Zij is zelfstandig.
Zij is goed.
Leeft Tom nog?
Is dat beter?
Is het nieuw?
Zij is mooi.
Hij is jaloers.
Tom is geweldig.
Tom is wakker.
- Tom maakt zich zorgen.
- Tom is verontrust.
Tom is gek.
Tom is dronken.
- Tom is schichtig.
- Tom is enthousiast.
- Tom is opgewonden.
- Tom is onrustig.
Tom is beroemd.
Tom is vrij.
Tom is stoned.
Tom is hier.
Wat gebeurd is, is gebeurd.
- Tom is gestorven.
- Tom is overleden.
Tom is rustig.
- Hij is gedumpt.
- Het ligt eruit.
- Hij is afgedankt.
Ze is koppig.
Ze is dokter.
- Hij is Zwitsers.
- Hij is een Zwitser.
Hij is dronken.
Is hij geneesheer?
Waar is pappa?
Hij is vriendelijk.
- Wie is er gekomen?
- Wie kwam?
- Wie was gekomen?