Translation of "Doit" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Doit" in a sentence and their dutch translations:

- Un homme doit travailler.
- L'homme doit travailler.

Een mens moet werken.

- Sami doit faire pipi.
- Sami doit pisser.

Sami moet plassen.

- Elle doit y aller.
- Elle doit s'y rendre.

Ze moet daarnaartoe.

Tout doit changer,

Alles zal moeten veranderen

Elle doit agir.

Hij moet handelen.

Il doit mourir.

Hij moet dood.

Il doit t'aimer.

Hij moet van je houden.

L'expérience doit commencer.

Het experiment moet beginnen.

Il doit venir.

Hij moet komen.

L'homme doit travailler.

- De mens moet werken.
- Een mens moet werken.

Tom doit rester.

Tom moet blijven.

Tout doit partir !

Alles moet weg!

Chacun doit travailler.

Elk moet werken.

Cela doit changer.

Dat moet veranderen.

Tom doit travailler !

Tom moet werken!

Sami doit pisser.

Sami moet plassen.

Il doit s'exercer.

Hij moet oefenen.

Il doit revenir.

Hij moet terugkomen.

Elle doit revenir.

Ze moet terugkomen.

- Ça doit partir ?
- Cela doit-il partir ?
- À emporter ?

Om mee te nemen?

Bon, on doit traverser.

Laten we naar de andere kant gaan.

On doit appeler l'hélicoptère.

We moeten de helikopter inschakelen.

Il doit être prudent.

Hij moet oppassen.

Un doit d'abord tomber,

moet er een als eerste omvallen,

Tom doit y aller.

Tom moet ervandoor.

Il doit neiger demain.

Het moet morgen gaan sneeuwen.

Quelqu'un doit le faire.

Iemand moet het doen.

Il doit venir incessamment !

Hij moet onmiddellijk komen.

Un homme doit travailler.

Een mens moet werken.

Il doit réparer l'horloge.

Hij moet de klok herstellen.

Il doit beaucoup d'argent.

- Hij is veel geld schuldig.
- Hij is veel geld verschuldigd.

Elle doit beaucoup d'argent.

- Zij is veel geld schuldig.
- Zij is veel geld verschuldigd.

L'aménagement doit être protégé.

- De instelling moet beschermd worden.
- De apparatuur moet worden beschermd.

Tom doit être fatigué.

- Tom moet moe zijn.
- Tom zal wel moe zijn.

La reine doit mourir.

De koningin moet sterven.

Il doit être là.

Hij moet hier zijn.

Il doit rester poli !

- Hij moet beleefd zijn!
- Hij moet beleefd blijven!

Il doit se calmer.

- Hij moet kalm worden.
- Hij moet zich beheersen.

Elle doit se calmer.

- Ze moet kalm worden.
- Zij moet kalm worden.
- Ze moet zich beheersen.
- Zij moet zich beheersen.

- Tom doit être fier comme un coq.
- Tom doit être très fier.

- Tom moet heel fier zijn.
- Tom moet zeer trots zijn.
- Tom moet erg trots zijn.

- Tout le monde doit savoir.
- Tout le monde doit être au courant.

Iedereen moet het weten.

On doit donc être prudents.

Dus we moeten voorzichtig zijn.

On doit trouver comment descendre.

Ik moet beneden zien te komen.

Quel signal doit-on faire ?

Dus, welk signaal moeten we nu maken?

Il doit tenter le coup.

Hij moet ervoor gaan.

Il doit économiser son énergie.

Hij moet zijn energie sparen.

La crevette doit être prudente.

De garnaal moet oppassen.

La luminosité doit être parfaite.

De lichtniveaus moeten precies juist zijn.

Donc on doit faire vite.

dus we moeten opschieten.

Jim doit être hospitalisé immédiatement.

Jim moet onmiddellijk naar het ziekenhuis worden gebracht.

Tom doit arriver à midi.

Tom zou rond het middaguur moeten komen.

On doit respecter les règles.

Men moet de regels in acht nemen.

Un homme doit être honnête.

Een man moet eerlijk zijn.

Le budget doit être équilibré.

- Het budget moet in evenwicht zijn.
- De begroting moet in evenwicht zijn.

Il doit suivre mes conseils.

Hij moet mijn raad opvolgen.

Ça doit être une erreur.

Dat moet een fout zijn.

Il me doit beaucoup d'argent.

Hij is me veel geld schuldig.

Tom doit être plus prudent.

Tom moet voorzichtiger zijn.

La chemise doit être repassée.

Het hemd moet worden gestreken.

Nick me doit dix dollars.

Nick is mij tien dollar verschuldigd.

On doit parfois fermer l'œil.

Nu en dan moet je een oogje dichtdoen.

Il ne doit pas manger.

Hij mag niet eten.

Cette chemise doit être repassée.

- Dit shirt moet gestreken worden.
- Dit hemd moet gestreken worden.

La mesure doit être exacte.

De meting moet exact zijn.

La police doit-elle venir ?

Zal de politie komen?

Ça doit être une coïncidence.

Dat is waarschijnlijk toeval.