Examples of using "Seul" in a sentence and their dutch translations:
Kom alleen.
Ik woon alleen.
Ik wandelde alleen.
Tom at alleen.
Ik reisde alleen.
Kom alleen.
Ga alleen.
Kom alleen!
Tom is alleen.
Ik moet met hem alleen spreken.
Ik ben graag alleen.
- Ik zou graag met Tom onder vier ogen praten.
- Ik zou graag met Tom alleen willen praten.
- Ik zou Tom graag onder vier ogen spreken.
Ik moet met hem alleen spreken.
Tom is moederziel alleen.
Tom voelde zich eenzaam.
Kom alleen.
Ik zou graag alleen willen reizen.
Hij was alleen.
Ik ga er alleen heen.
Laat hem met rust.
Ik zal alleen blijven.
Hij bleef alleen.
Hij is alleen.
Ik ben graag alleen.
Tom at alleen.
- Ik ga graag alleen te voet.
- Ik wandel graag alleen.
Tom werkt alleen.
Hij komt in z’n eentje.
Was je alleen?
Hij woont alleen.
Ik ga wel alleen.
Tom was alleen.
Ik reisde alleen.
- Je staat er alleen voor.
- Je bent alleen.
Ik woonde alleen.
Ik eet alleen.
Karel reist alleen.
Ik lunch alleen.
Tom woont alleen.
Tom kwam alleen.
Tom werkte alleen.
Hij praatte tegen zichzelf.
Hij praat tegen zichzelf.
Ik woon alleen.
Hij was er alleen.
Ik kan alleen overleven.
Hij woonde daar helemaal alleen.
Jij bent mijn enige hoop.
- Je staat er alleen voor.
- Je bent alleen.
Het gebeurt vanzelf.
en een ononderbroken stuk naaigaren.
Alleen geld was schaars.
- Tom liep alleen.
- Tom wandelde alleen.
- Tom stierf alleen.
- Tom is alleen gestorven.
Ik ben helemaal in mijn eentje.
Ik ben liever alleen.
Alleen God weet het.
Ik praat tegen mezelf.
Hij reist graag alleen.
Ik was eenzaam zonder haar.
- Je werkt alleen.
- Je zult alleen werken.
Dat is vanzelf gegaan.
Ik voelde me alleen.
Tom zat alleen.
Is Tom alleen?
Trek je plan.
- Alleen Obama weet dat.
- Dat weet enkel Obama.
Alleen God is perfect.
Waarom ben ik alleen?
Kom alleen!
Ben ik de enige?
- Hij is alleen, nietwaar?
- Hij is alleen, niet?
Karel was niet alleen.
Was Tom alleen?