Examples of using "Tomás" in a sentence and their dutch translations:
Tom was er zeker van.
Tom was weg.
Weet iemand Toms achternaam?
Tom is mijn broer.
Tom wordt gezocht voor moord.
Was jij het, Tom?
Ik wist altijd al dat Tom terug zou komen.
Tom heeft veel goede ideeën.
Tom neemt een douche.
Ik denk dat Tom weet waarom.
Denk je dat Tom verliefd is op je?
Het is zeer onwaarschijnlijk dat Tom dit rapport heeft geschreven.
Tom is mijn broer.
Wat Tom me heeft verteld heeft me veel geholpen.
Thomas merkte dat er iets vreemds stond te gebeuren.
Ik heet Tom.
Mijn naam is Tom.
- Op de dag van zijn examen had Tom heel veel last van zijn maag.
- Op de dag van zijn examen had Tom heel veel buikpijn.