Examples of using "Meu" in a sentence and their dutch translations:
- Hemeltjelief!
- Oh mijn God!
Mijn God!
Hemeltjelief!
Mijn thuis is mijn kasteel.
Ik ben mijn paspoort kwijt!
Mijn vader repareerde mijn oude horloge.
Dit is van mij.
Mijn computer is mijn beste vriend.
Ik ben mijn paspoort kwijt!
Mijn schuld.
Hemeltjelief!
Neem mijn advies aan.
Hij is mijn vriend.
Mijn kat blaft.
Het paard is van mij.
Mijn vader stierf voor mijn geboorte.
Mijn vader heeft gegeten.
Mijn oplader is kapot.
Mijn vader en mijn broer werken in een fabriek.
Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte.
Mijn vader is rijk.
Mijn droom is werkelijkheid geworden.
Dat woordenboek is van mij.
Mijn naam is Tom.
Hij is mijn broer.
Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte.
De vijand van mijn vijand is mijn vriend.
- Mijn neus loopt.
- Ik heb een snotneus.
Waar is mijn hond?
- Ik ben het horloge verloren.
- Ik heb het horloge verloren.
Geef me mijn geld terug!
Niemand bekritiseerde mijn land.
De broer van mijn vader is mijn oom.
Hier is mijn hart.
Mijn grootste verlangen was het ontmoeten van mijn biologische vader.
- Ik hou van jou, schatje.
- Ik hou van je, mijn engel.
Ik ben gisteren mijn horloge verloren.
Mijn vader en mijn broer werken in deze fabriek.
Mijn vader is groot.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Je was mijn vriend.
Mijn kat houdt van garnalen.
Mijn broer is gezond.
Hij is mijn baas.
Mijn hond heeft vlooien.
De zoon van mijn broer is mijn neef.
Je bent mijn vriend.
Mijn vader zal vlug weer gezond zijn.
Gisteren heb ik mijn vader geholpen.
Ik hou van mijn werk.
Ik ben mijn horloge kwijt.
Mijn kat blaft.
Ik ben mijn potlood kwijt.
Volg mijn advies!
Mijn vader rookt.
Dat was mijn vinger.
- Dit is mijn paard.
- Het paard is van mij.
Mijn plan werkte.
Ik heb mijn trein gemist.
- Ik ben mijn geld vergeten.
- Ik vergat mijn geld.
- Mijn computer hangt vast.
- Mijn computer is vastgelopen.
Oei! Mijn tand!
Hier is mijn computer.
Het was niet de mijne.
Mijn oog is opgezwollen.
Het is mijn verjaardag.
Ik vergat mijn potlood.
Dat is van mij.
Ik heb een hekel aan mijn buurman.
Ik beet op mijn lip.
Mijn hersenen doen pijn.
Mijn vader loopt.
Ik sleep mijn potlood.
Hemeltjelief!
Mijn auto verbruikt veel benzine.
- Tom is mijn vriend.
- Tom is een vriend van mij.
Waar is mijn horloge?
Het is mijn kat.
Dat is mijn hond.
Ik heb mijn haar laten knippen.