Examples of using "Sempre" in a sentence and their dutch translations:
Ze klagen altijd.
Bijna altijd.
Ik heb je altijd willen ontmoeten.
Ze glimlacht altijd.
Ik heb het altijd al willen proberen.
Ik zal altijd van je houden.
Ik zal altijd van je houden.
Wees niet altijd zo gehaast.
Heb je het altijd druk?
Ze is altijd in het zwart gekleed.
- Dat is altijd zo geweest.
- Zo is dit altijd geweest.
Ik heb je altijd willen ontmoeten.
Tom komt altijd te laat.
Hij is altijd bij mij.
Je drinkt altijd alleen.
Niets is voor eeuwig.
Jullie verknallen altijd alles.
Stimuli helpen altijd.
Dat helpt altijd.
Er zijn altijd uitzonderingen.
Is het altijd zo?
- Ik loop altijd.
- Ik wandel altijd.
Er is altijd hoop.
- Je vergeet het altijd.
- U vergeet het altijd.
- Jullie vergeten het altijd.
Ik ben altijd moe.
Hij is altijd voorbereid.
Ze glimlacht altijd.
Beetje bij beetje maar zeker.
Ik heb altijd honger.
Beste kinderen, wees altijd eerlijk!
Hij spot altijd met de anderen.
- De klant heeft altijd gelijk.
- Klant is koning.
Jij hebt altijd honger.
- De afwezigen hebben altijd ongelijk.
- Afwezigen hebben altijd ongelijk.
Wij hadden het altijd moeilijk.
- U kunt altijd op ons rekenen.
- Je kan altijd op ons rekenen.
- Jullie kunnen altijd op ons rekenen.
Niet altijd eenvoudig.
Het werkt iedere keer, niet?
Ik zal altijd van je houden.
Bill is altijd eerlijk.
Ze spreekt altijd Engels.
Bloemen zijn altijd welkom.
Ze ziet er altijd bleek uit.
Hij is altijd bezig.
- Hij is altijd op tijd.
- Hij is altijd punctueel.
Hij is altijd bij mij.
- Niemand leeft eeuwig.
- Niemand leeft voor altijd.
Ze rookt altijd.
- Niets duurt voor eeuwig.
- Niets is voor eeuwig.
- Niets duurt eeuwig.
- Niets is blijvend.
Ken speelt altijd voetbal.
Zij staat altijd vroeg op.
- Zij heeft altijd angst.
- Ze is altijd bang.
- Hij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.
- Ik ben altijd blij.
- Ik ben altijd gelukkig.
Zij is altijd hoffelijk!
Hij is altijd gelukkig.
- Dat is altijd zo geweest.
- Het is altijd zo geweest.
Een afscheid is altijd triest.
Ik heb biologie altijd gehaat.
De waarheid wint altijd.
Hij is altijd ontevreden.
Dat is altijd zo geweest.
Ze maken altijd ruzie.
Tom is altijd op tijd.
Waarom ik altijd?
Baby's vallen dikwijls op de grond.
Je bent altijd te laat.
We werken altijd samen.
- Tom is hier altijd.
- Tom is er altijd.
- Zeg steeds de waarheid.
- Zeg altijd de waarheid.
Ik wilde hen altijd al leren kennen.
Ik ben altijd erg zenuwachtig.
Papa moedigt hem altijd aan.
Hij is altijd gelukkig.
Ik ben in beslag genomen, zoals altijd.
Ze glimlacht altijd.