Examples of using "Estava" in a sentence and their dutch translations:
Ik was gewond.
Ik bedoelde het ironisch.
Ik was erg moe.
Ik was ongerust.
Hij was alleen.
Ik was blootsvoets.
Ik zweette.
Ik was wanhopig.
Ik was dronken.
Je was jaloers, nietwaar?
Gisteren was het bewolkt.
- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.
Waar was ze?
Luisterde er iemand?
Tom was aan het huilen.
De bus was vol.
- Het regende.
- Het was aan het regenen.
Het werd donker.
- Ik was gefrustreerd.
- Ik was gedwarsboomd.
Het was koud.
Het was donker.
Het was leeg.
- Waar was het?
- Waar was hij?
- Waar was ie?
- Waar lag het?
- Waar lag hij?
- Waar stond het?
- Waar stond hij?
- Waar lag ie?
- Waar stond ie?
Was het goed?
Dit is waar de SOS was... ...hier.
Het was koud, en bovendien was er wind.
Het was stikdonker.
Hij was aan het huilen.
Tom was aan het eten.
Ik was in de bibliotheek.
Was het koud?
Gisteren was ik ziek.
Hij was in de douche.
Ze bloedt. Die geur zit in het water.
- Het diner was geweldig.
- Het avondeten was geweldig.
Ik dacht aan jou.
De kamer was donker.
Hij droeg een bril.
Tom was tv aan het kijken.
Tom was naakt.
Waar was Tom?
Op wie was Tom aan het wachten?
Ze was niet gelukkig.
Tom was zich ervan bewust dat Maria loog.
...was ze daar.
Gisteren was het bewolkt.
Had ik ongelijk?
Tom was helemaal uitgeput.
Het was zo donker.
- Ze was depressief.
- Ze was gedeprimeerd.
Hij lachte.
Ik was moe.
- Niemand was aanwezig.
- Er was niemand.
Tom was sprakeloos.
- Tom was ontzet.
- Tom was geschrokken.
Hij was aan het slapen.
- Tom was er kapot van.
- Tom was ontroostbaar.
Ik was ontroerd.
Ik was ziek.
- Hij speelde vals.
- Hij bedroog.
Was het gisteren koud?
Ik was woedend.
Tom was razend.
Ik was duizelig.
Je was perfect.
Hij was onder de indruk.
- Tom was depressief.
- Tom was gedeprimeerd.
- Ik maakte me zorgen.
- Ik was bezorgd.
- Ik droomde.
- Ik was aan het dromen.
Tom had het druk.
Ik luisterde.
Ik jaagde.
Alles was goed.
Tom speelde vals.
Ik was aan het hoesten.
Tom had gelijk.
- Het was heet gisteren.
- Gisteren was het heet.
- Het was erg donker.
- Het was heel donker.
Het was heet gisteren.
Ik had het gisteren druk.
Hij stond.
Hij was teleurgesteld.
Hij was alleen.
Je sliep.
Ik was op jacht naar vlinders.
Ze was woedend.
Ik was woedend.
- Ik was woedend.
- Ik was boos.