Translation of "'er" in Portuguese

Er we zijn er klaar voor.

E estamos prontos.

- Er ontbreekt niets.
- Er mist niets.

- Não há nada faltando.
- Não falta nada.

- Er gebeurt niets.
- Er gebeurt niks.

- Não está acontecendo nada.
- Não acontece nada.
- Nada está acontecendo.

- Wil je er een?
- Wilt u er een?
- Wil je er eentje?
- Wilt u er eentje?

- Quer um?
- Quer uma?

- Is er iets nieuws?
- Is er nieuws?

- Algo de novo?
- Alguma novidade?

Waar er leven is, is er hoop.

Onde há vida, há esperança.

Zolang er leven is, is er hoop.

- Enquanto houver vida, haverá esperança.
- Enquanto há vida, há esperança.

- Zijn er vragen?
- Zijn er nog vragen?

- Tem alguma pergunta?
- Alguma pergunta?
- Há alguma pergunta?

- Wat is er?
- Wat is er mis?

O que está errado?

- Wat is er gebeurd?
- Wat is er?

- O que aconteceu?
- Que foi que aconteceu?
- Que terá acontecido?
- O que foi que houve?

- Er was niets bewogen.
- Er bewoog niets.

- Nada tinha se movido.
- Nada se movera.

- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?

- Quem ligou?
- Quem telefonou?
- Quem chamou?

- Wie heeft er gepraat?
- Wie praatte er?

Quem falou?

- Wie is er gebleven?
- Wie bleef er?

Quem ficou?

- Wie heeft er gezwommen?
- Wie zwom er?

Quem nadou?

- Er was niemand daar.
- Er was niemand aanwezig.
- Er was daar niemand.

- Não havia ninguém lá.
- Não estava ninguém lá.

- Er was een doodse stilte.
- Er was doodse stilte.
- Er was volledige stilte.
- Er heerste doodse stilte.

Houve um silêncio total.

- Wat is er aan de hand?
- Wat is er gaande?
- Wat gebeurt er?

- O que se passa?
- O que está acontecendo?

- Neem er alstublieft een.
- Neem er alsjeblieft een.

- Por favor, pegue um.
- Por favor, pegue uma.

- Probeer er alsjeblieft een.
- Probeer er alstublieft een.

- Por favor, tenta um.
- Por favor, tenta uma.
- Experimenta um, por favor.
- Experimenta uma, por favor.

- Er ontbreekt een vork.
- Er ontbreekt één vork.

- Um garfo está faltando.
- Está faltando um garfo.

- Ik wil er één!
- Ik wil er eentje!

Quero um!

- Is er iemand verrast?
- Is er iemand verbaasd?

Alguém ficou surpreso?

- Er was niemand daar.
- Er was niemand aanwezig.

- Não havia ninguém lá.
- Não tinha nada aí.

- Wie heeft er honger?
- Wie is er hongerig?

Quem está com fome?

- Is er nog zout?
- Is er zout over?

Ainda tem sal?

- Er was niemand aanwezig.
- Er was daar niemand.

Não havia ninguém lá.

Er komen roofdieren.

Traz consigo predadores.

Wat ontbreekt er?

O que está faltando?

Wat gebeurt er?

- O que se passa?
- O que está acontecendo?

Ben je er?

- Está aí?
- Você está aí?
- Vocês estão aí?
- Tu estás aí?

Wie lacht er?

Quem está rindo?

Is Tom er?

O Tom está lá?

Hoeveel waren er?

- Quantos eram eles?
- Quantas eram elas?

Er brandt iets.

Tem alguma coisa queimando.

Er zijn uitzonderingen.

Há exceções.

Zijn er aanwijzingen?

Alguma pista?

Er kwam niemand.

Ninguém veio.

Er ontbreekt niets.

Não está faltando nada.

Er verscheen rook.

Apareceu uma fumaça.

Is er brood?

Tem pão?

Wie koopt er?

Quem está comprando?

Wie juichte er?

Quem aplaudiu?

Wie stond er?

Quem estava de pé?

Wie leest er?

- Quem está lendo?
- Quem lê?

Zijn er overlevenden?

Há sobreviventes?

Luistert er niemand?

Ninguém está escutando?

Er zijn voorwaarden.

Há condições.

Er was muziek.

Havia música.

Samantha is er.

- Samantha chegou.
- A Samantha chegou.

Er gebeurt niks.

Não acontece nada.

Iedereen is er.

Está todo mundo lá.

Kies er één.

- Escolha um.
- Escolha uma.

Is er ketchup?

Tem ketchup?

Wie snurkt er?

Quem está roncando?

Wie schreeuwt er?

Quem está gritando?

Er was eens ...

Era uma vez...

Luisterde er iemand?

- Alguém estava ouvindo?
- Alguém estava escutando?

Wie spreekt er?

- Quem está falando?
- Quem fala?

- Je ziet er jonger uit.
- Jij ziet er jonger uit.
- U ziet er jonger uit.
- Jullie zien er jonger uit.

Você parece mais jovem.

Er zijn er heel veel langs de kustlijn hier.

Há aqui muitas lapas ao longo da costa.

- Wat is er eigenlijk gebeurd?
- Wat gebeurde er eigenlijk?

O que aconteceu realmente?

- Wie leest er?
- Wie is er aan het lezen?

Quem está lendo?

Als er geen water was, kon er niets leven.

Se não houvesse água, nada poderia viver.

- Wat gebeurde er daarna?
- Wat is er daarna gebeurd?

O que aconteceu depois?

- Wie is er gestopt?
- Wie heeft er ontslag genomen?

Quem desistiu?

- Denk er eens over na.
- Denk er eens over.

Pense nisso.

- Wat is er aan de hand?
- Wat is er?

- Qual é o problema?
- O que foi?

- Er is een ontploffing gebeurd.
- Er was een explosie.

- Houve uma explosão.
- Teve uma explosão.

- Wie wil er chocolademelk?
- Wie wil er warme chocolade?

Quem quer chocolate quente?

- Je ziet er prima uit.
- U ziet er prima uit.
- Jullie zien er prima uit.

Você está apresentável.

- Je ziet er dwaas uit.
- U ziet er dwaas uit.
- Jullie zien er dwaas uit.

Você parece um tonto.

- Hallo, ben je er nog?
- Hallo? Ben je er nog?
- Hallo? Bent u er nog?

- Oi? Ainda estás aí?
- Oi? Você ainda está aí?

- Je ziet er ziek uit.
- U ziet er ziek uit.
- Jullie zien er ziek uit.

- Você parece doente.
- Você me parece doente.

- Je ziet er prachtig uit.
- U ziet er prachtig uit.
- Jullie zien er prachtig uit.

- Você está bonita.
- Você está linda.

- Je ziet er Europees uit.
- U ziet er Europees uit.
- Jullie zien er Europees uit.

Você parece europeu.

Er zijn zeker aanwijzingen dat er hier grote roofdieren waren.

Há sinais claros de que andaram aqui predadores de grande porte,

Er bevinden er zich misschien tien binnen 1000 vierkante kilometer.

É possível que haja apenas dez em mil quilómetros quadrados.

- Wie is er aan het winnen?
- Wie staat er voor?

- Quem está ganhando?
- Quem está vencendo?