Translation of "Gsm" in German

0.019 sec.

Examples of using "Gsm" in a sentence and their german translations:

Ik zoek mijn gsm.

Ich suche mein Mobiltelefon.

Mijn gsm werkt niet.

- Mein Mobiltelefon geht nicht.
- Mein Mobiltelefon funktioniert nicht.
- Mein Handy funktioniert nicht.

Tom heeft geen gsm.

Tom hat kein Mobiltelefon.

Waar is de gsm?

Wo ist das Handy?

- Hij verliest altijd zijn gsm.
- Hij speelt constant zijn gsm kwijt.

Er verliert ständig sein Handy.

De meeste jongeren hebben een gsm.

Die meisten jungen Leute haben ein Handy.

Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?

- Kannst du mir deine Handy-Nummer geben?
- Können Sie mir Ihre Mobilfunknummer geben?
- Können Sie mir Ihre Handynummer geben?

- Mijn mobieltje werkt niet.
- Mijn gsm werkt niet.

- Mein Mobiltelefon geht nicht.
- Mein Mobiltelefon funktioniert nicht.
- Mein Handy funktioniert nicht.

- Heb je een mobieltje?
- Heb je een gsm?

Hast du ein Handy?

Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.

Ich beabsichtige, morgen ein Mobiltelefon zu kaufen.

- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?

- Hast du ein Handy?
- Haben Sie ein Handy?
- Hast du ein Mobiltelefon?
- Hast du ein Smartphone?
- Haben Sie ein Smartphone?

- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.

Ich muss mein Mobiltelefon aufladen.

- Van wie is dit mobieltje?
- Van wie is deze gsm?

- Wessen Mobiltelefon ist das?
- Wessen Handy ist das?
- Wem gehört dieses Mobiltelefon?

- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.

Ich hab kein Handy.

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

- Kannst du mir deine Handy-Nummer geben?
- Können Sie mir Ihre Mobilfunknummer geben?
- Gibst du mir deine Handynummer?
- Können Sie mir Ihre Handynummer geben?

- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn telefoon opladen.

- Ich muss mein Mobiltelefon aufladen.
- Ich muss mein Handy aufladen.

- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?

- Hast du ein Handy?
- Haben Sie ein Handy?
- Haben Sie ein Natel?
- Hast du ein Natel?
- Hast du ein Mobiltelefon?

- Ik ben van plan morgen een mobieltje te kopen.
- Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.

Ich beabsichtige, morgen ein Mobiltelefon zu kaufen.

- De batterij van mijn mobieltje werkt niet meer goed.
- De batterij van mijn gsm werkt niet meer goed.

Der Akku meines Handys funktioniert nicht mehr gut.

- Ik ben van plan morgen een mobieltje te kopen.
- Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.
- Morgen ga ik een mobieltje kopen.

Ich beabsichtige, morgen ein Mobiltelefon zu kaufen.