Translation of "Geven" in French

- Bananen geven veel energie.
- Bananen geven energie.

- Les bananes sont tonifiantes.
- Les bananes donnent de l'énergie.

Zij geven niets.

Ils ne donnent rien.

Koeien geven melk.

Les vaches produisent du lait.

Wij geven les.

- Nous enseignons.
- On enseigne.

Jullie geven les.

Vous enseignez.

Zij geven les.

- Ils enseignent.
- Elles enseignent.

Bananen geven energie.

Les bananes sont tonifiantes.

We geven op.

Nous abandonnons.

- Wat kan je mij geven?
- Wat kunt u mij geven?

- Que pouvez-vous me donner ?
- Que peux-tu me donner ?

- Ik zal het u geven.
- Ik zal het je geven.

- Je te le donnerai.
- Je vous le donnerai.

Koeien geven ons melk.

- La vache nous donne du lait.
- Les vaches nous donnent du lait.

We geven ons over.

Nous nous rendons.

Fooi geven bij Starbuck's.

Les pourboires chez Starbucks.

Ze geven hem aan.

Ils le dénoncent.

- Kan je me wat geld geven?
- Kan jij mij wat geld geven?
- Kan je mij wat geld geven?

Peux-tu me donner un peu d'argent ?

- Ik zal je het boek geven.
- Ik zal u het boek geven.
- Ik zal jullie het boek geven.

Je vais te donner le livre.

- Ik zal je een geschenk geven.
- Ik zal je een cadeau geven.

Je te donnerai un cadeau.

- Kun je me je telefoonnummer geven?
- Kan je mij je telefoonnummer geven?

- Tu peux me donner ton numéro de téléphone ?
- Pouvez-vous me donner votre numéro de téléphone?

- Ze zullen me een schatting geven.
- Ze gaan me een kostenraming geven.

Ils vont me donner un devis.

- Hebt u iets aan te geven?
- Heeft u iets aan te geven?

Avez-vous quelque chose à déclarer ?

Moet jij bijvoorbeeld erom geven?

Devriez-vous, par exemple, vous en soucier ?

We geven er niet om.

On s'en fiche.

We kunnen motiverende feedback geven

Nous pouvons fournir des retours motivants

Ik zal het je geven.

Je te le donnerai.

Zij weigerde commentaar te geven.

Elle a refusé de commenter.

Hij weigerde commentaar te geven.

Il refusa de faire tout commentaire.

Waarom Tom de schuld geven?

Pourquoi accuser Tom ?

We moeten hen iets geven.

- Nous devons leur donner quelque chose.
- Il faut que nous leur donnons quelque chose.

Kunt u mij korting geven?

- Pouvez-vous m'accorder une remise ?
- Pouvez-vous m'accorder un rabais ?
- Pourriez-vous me faire un rabais ?

Ik wil je iets geven.

J'aimerais te donner quelque chose...

Ik wil haar dit geven.

Je veux lui offrir cela.

Ik wil je moed geven.

Je veux te remonter le moral.

Ik zal hun eten geven.

- Je vais leur donner à manger.
- Je leur donnerai à manger.

Wij moeten hen voorrang geven.

Il faut les privilégier.

- Wat zal je Tom geven voor Kerstmis?
- Wat zult u Tom geven voor Kerstmis?
- Wat zullen jullie Tom geven voor Kerstmis?
- Wat ga je Tom geven met Kerstmis?

- Qu'allez-vous offrir à Tom pour Noël ?
- Que vas-tu offrir à Tom pour Noël ?

- Wat wil je Tom geven met Kerstmis?
- Wat wilt u Tom geven met Kerstmis?
- Wat willen jullie Tom geven met Kerstmis?

- Que voulez-vous offrir à Tom pour Noël ?
- Que veux-tu offrir à Tom pour Noël ?

- Ik ga je nog een kans geven.
- Ik ga je een extra kans geven.
- Ik ga je nogmaals een kans geven.

- Je vais te donner une chance supplémentaire.
- Je vais vous donner une chance supplémentaire.
- Je vais te donner une chance de plus.
- Je vais te donner une chance additionnelle.
- Je vais vous donner une chance additionnelle.
- Je vais te donner une seconde chance.

- Ik zal je alles geven behalve dit.
- Ik zal u alles geven behalve dit.
- Ik zal jullie alles geven behalve dit.

Je te donnerai tout sauf ça.

- Wat ga je Tom geven met Kerstmis?
- Wat gaat u Tom geven met Kerstmis?
- Wat gaan jullie Tom geven met Kerstmis?

- Qu'allez-vous offrir à Tom pour Noël ?
- Que vas-tu offrir à Tom pour Noël ?

- Wat ga je me voor Kerstmis geven?
- Wat gaat u me voor Kerstmis geven?
- Wat gaan jullie me voor Kerstmis geven?

- Qu'allez-vous m'offrir pour Noël ?
- Que vas-tu m'offrir pour Noël ?

- Ga je Tom iets geven voor Kerstmis?
- Gaat u Tom iets geven voor Kerstmis?
- Gaan jullie Tom iets geven voor Kerstmis?

- Allez-vous offrir quelque chose à Tom pour Noël ?
- Vas-tu offrir quelque chose à Tom pour Noël ?

- Wat zullen jullie Tom geven voor Kerstmis?
- Wat ga je Tom geven met Kerstmis?
- Wat gaat u Tom geven met Kerstmis?

Qu'allez-vous offrir à Tom pour Noël ?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

Peux-tu me donner ton numéro de portable ?

- Ik ga je een extra kans geven.
- Ik ga je nogmaals een kans geven.

- Je vais te donner une chance supplémentaire.
- Je vais vous donner une chance supplémentaire.
- Je vais te donner une chance de plus.
- Je vais vous donner une chance de plus.
- Je vais te donner une chance additionnelle.
- Je vais vous donner une chance additionnelle.

- Waarom moet ik dit aan je geven?
- Waarom moet ik dit aan jou geven?

- Pourquoi dois-je vous donner ceci ?
- Pourquoi est-ce que je dois te donner ça ?

- Vergeet niet de planten water te geven.
- Vergeet niet de plantjes water te geven.

N'oublie pas d'arroser les plantes.

- Mag ik u een vriendelijke raad geven?
- Mag ik u een gratis advies geven?

Je peux vous donner un conseil d'ami?

Goed werk. We geven nooit op.

Bien joué. Surtout, il ne faut pas abandonner.

Dus moeten we er om geven,

Nous devons nous en soucier,

Was deze geiten eten te geven.

était de nourrir ces chèvres.

Subsidies en mecenassen die geld geven,

des bourses et des mécènes qui font des dons financiers.

Ik zal jou dit boek geven.

Je te donnerai ce livre.

Hebt u iets aan te geven?

Avez-vous quelque chose à déclarer ?

Ik zal u dit fototoestel geven.

- Je te donnerai cette caméra.
- Je vous donnerai cet appareil photo.

We moeten de bloem water geven.

Nous devons arroser la fleur.

Weinig politici geven hun fouten toe.

Peu de politiciens admettent leurs erreurs.

Kan je me een voorbeeld geven?

- Tu peux me donner un exemple ?
- Peux-tu me fournir un exemple ?

Kun je het aan mij geven?

- Je peux l'avoir ?
- Tu peux me le donner ?
- Puis-je l'avoir ?

Ik ben vandaag bloed wezen geven.

Je suis allé donner mon sang aujourd'hui.

Kun je een paar voorbeelden geven?

- Peux-tu donner quelques exemples ?
- Peux-tu fournir quelques exemples ?

Kun je me je telefoonnummer geven?

- Pourriez-vous, s'il vous plait, me dire quel est votre numéro de téléphone mobile ?
- Pourrais-tu, s'il te plait, me donner ton numéro de portable ?
- Pourrais-tu, s'il te plait, m'indiquer ton numéro de portable ?

We moeten de bloemen water geven.

Nous devons arroser les fleurs.

Ik zal je een cadeau geven.

Je te donnerai un cadeau.

Heeft u iets aan te geven?

Avez-vous quelque chose à déclarer ?

Ik heb iets aan te geven.

J'ai quelque chose à déclarer.

Kun je dat aan mij geven?

Tu peux me passer ça ?

Mag ik je een kus geven?

- Puis-je t'embrasser ?
- Puis-je vous embrasser ?

Ik zal je dat geld geven.

Je vous donnerai cet argent.

Ik zou er niet om geven.

- Je n'en aurais rien à faire.
- Je m'en ficherais.
- Ça me serait égal.
- Je ne m'en préoccuperais pas.

Ik zal je het boek geven.

Je vais te donner le livre.

Wij moeten Tom een kans geven.

Nous devons donner une chance à Tom.

Kun je me dat even geven?

Tu peux me passer ça ?