Translation of "“ik" in Spanish

Ik kwam, ik zag, ik overwon.

Vine, vi, vencí.

- Ik denk, dus ik ben.
- Ik denk, dus ik besta.

Pienso, luego existo.

- Ik ren.
- Ik loop.

Corro.

- Ik liep.
- Ik rende.

- Corrí.
- Corría.

- Mag ik?
- Kan ik?

¿Me permite?

- Ik ook.
- Ik ook!

Yo también.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- Creo que lo entiendo.
- Creo que entiendo.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het door heb.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- Yo creo que comprendí.
- Creo que lo entiendo.
- Creo que entiendo.

Ik!

¡Yo!

- Ik moet aanvaarden dat ik snurk.
- Ik moet toegeven dat ik snurk.

Debo admitir que ronco.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.

- Creo que lo entiendo.
- Creo que entiendo.

- Ik ben doodmoe.
- Ik ben doodop.
- Ik ben uitgeput.
- Ik ben bekaf.

- Estoy muy cansado.
- Estoy exhausto.
- Estoy agotado.

- Ik begreep het.
- Ik begreep.

He comprendido.

Ik ben wie ik ben.

Soy lo que soy.

Ik weet wie ik ben.

Sé quién soy.

Ik weet wat ik wil.

Sé lo que quiero.

Zolang ik adem, hoop ik.

Mientras respiro, espero.

Ik denk, dus ik ben.

- Pienso, luego existo.
- Pienso, por lo tanto existo.
- Yo pienso, por lo tanto soy.

- Ik bekende.
- Ik heb bekend.

Confesé.

- Ik wachtte.
- Ik heb gewacht.

Esperé.

- Ik ben gebleven.
- Ik bleef.

Me quedé.

Ik deed alsof ik sliep.

- Me hice el dormido.
- Fingí estar dormido.

"Ik reis graag." "Ik ook."

«Me gusta viajar.» «A mí también.»

- Ik speelde tennis.
- Ik tenniste.

- Yo jugaba al tenis.
- Estaba jugando al tenis.

- Ik lachte.
- Ik heb gelachen.

Me reí.

- Ik kom.
- Ik kom eraan.

Ya voy.

Ik kom zodra ik kan.

Vendré tan pronto como pueda.

Ik krijg wat ik wil.

Yo obtengo lo que quiero.

Ik ga waar ik wil.

Yo voy adonde yo quiera.

Ik zeg wat ik denk.

- Digo lo que pienso.
- Yo digo lo que pienso.

- Ik ga.
- Ik zal gaan.

Voy.

Ik doe wat ik kan.

Hago lo que puedo.

- Ik geef les.
- Ik onderwijs.

Yo enseño.

- Ik belde.
- Ik heb gebeld.

Llamé por teléfono.

- Ik speel tennis.
- Ik tennis.

- Juego al tenis.
- Yo juego tenis.

- Ik betaal.
- Ik zal betalen.

Yo pagaré.

Ik vertaal, dus ik besta.

Traduzco, por lo tanto existo.

- Ik heb gelogen.
- Ik loog.

Mentí.

- Ik heb betaald.
- Ik betaalde.

Pagué.

- Ik keek.
- Ik heb gekeken.

Miré.

- Ik hielp.
- Ik heb geholpen.

Ayudé.

- Ik huilde.
- Ik heb gehuild.

Lloré.

- Ik glimlachte.
- Ik heb geglimlacht.

Sonreí.

- Ik heb u gevonden.
- Ik vond jou.
- Ik vond u.
- Ik vond jullie.
- Ik heb jullie gevonden.
- Ik heb je gevonden.
- Ik vond je.

- Ya te encontré.
- Te encontré.

- Ik hou ervan!
- Ik hou ervan.
- Ik houd ervan.

¡Lo adoro!

- Ik ben moe.
- Ik ben slaperig!
- Ik heb slaap!

- Estoy cansado.
- Estoy cansada.
- ¡Tengo sueño!

- Ik hoorde jou.
- Ik hoorde jullie.
- Ik hoorde u.

- Te oí.
- Te he oído.

- Ik geloofde je.
- Ik geloofde u.
- Ik geloofde jullie.

Te creí.

- Ik vergeef je.
- Ik vergeef u.
- Ik vergeef jullie.

Te perdono.

- Ik hoop te gaan.
- Ik hoop dat ik ga.

Espero ir.

- Ik geloof hem.
- Ik geloof haar.
- Ik geloof u.

Le creo.

- Ik vertrouw je.
- Ik vertrouw u.
- Ik vertrouw jullie.

Confío en ti.

- Ik was verdrietig.
- Ik was droevig.
- Ik was bedroefd.

Estuve triste.

- Ik ren.
- Ik loop.
- Ik ben aan het lopen.

Estoy corriendo.

- Ik militeer.
- Ik ben een activist.
- Ik voer actie.

Milito.

- Ik ben ongehuwd.
- Ik ben vrijgezel.
- Ik ben single.

- Yo soy soltera.
- Yo soy soltero.
- Estoy soltero.
- Soy soltero.
- Soy soltera.

- Ik ben arts.
- Ik ben geneesheer.
- Ik ben dokter.

- Soy médico.
- Soy doctor.

- Ik haat hem!
- Ik haat u!
- Ik haat haar!

¡Le odio!

- Ik ben arts.
- Ik ben geneesheer.
- Ik ben dokter.
- Ik ben een dokter.

- Soy médico.
- Soy médica.

- Ik denk dat ik ervandoor moet.
- Ik geloof dat ik weg moet gaan.

Creo que debería irme.

- "Ik kan niet slapen." "Ik ook niet."
- "Ik kan niet slapen." "Ik evenmin."

«No puedo dormir.» «Yo tampoco.»

- Ik weet nog wat ik zag.
- Ik herinner me nog wat ik zag.

Recuerdo lo que vi.

- Toen ik wakker werd, was ik verdrietig.
- Ik was verdrietig toen ik opstond.

Cuando me desperté estaba triste.

- Ik ging naar rechts.
- Ik ging rechtsaf.
- Ik draaide rechtsaf.
- Ik ging rechts.

Giré a la derecha.