Translation of "Heb" in Spanish

0.075 sec.

Examples of using "Heb" in a sentence and their spanish translations:

- Heb vertrouwen.
- Heb vertrouwen!

- Sé confiado.
- Estate seguro de ti mismo.
- Ten confianza.
- Confía en ti mismo.
- Ten seguridad.
- Confía en ti misma.

- Heb je koorts?
- Heb je verhoging?

¿Tienes fiebre?

- Ik heb hoogtevrees.
- Ik heb acrofobie.

- Tengo vértigo.
- Tengo acrofobia.

- Ik heb buikpijn.
- Ik heb maagpijn.

- Tengo dolor de estómago.
- Me duele mi estómago.

- Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb koppijn.

- Me duele la cabeza.
- Tengo dolor de cabeza.

- Heb je plakband?
- Heb je kleefband?

¿Tiene esparadrapo?

- Ik heb kiespijn.
- Ik heb tandpijn.

- Me duele la muela.
- Estoy con dolor de dientes.

- Ik heb beslist.
- Ik heb besloten.

Me he decidido.

Heb medelijden!

¡Ten piedad!

Heb genade!

- ¡Tenga piedad!
- ¡Ten piedad!
- ¡Ten misericordia!

Heb vertrouwen.

- Ten fe.
- Tened fe.
- Tengan fe.
- Confíen.

- Ik heb brood.
- Ik heb een brood.

Yo tengo pan.

- Ik heb geen geluk.
- Ik heb pech.

Tengo mala suerte.

- Heb je geld?
- Heb je wat geld?

- ¿Llevas algo de dinero contigo?
- ¿Tienes dinero?
- ¿Tienes algo de dinero?

- Heb je gesproken?
- Heb je iets gezegd?

¿Hablaste?

- Ik heb jullie gezien.
- Ik heb je gezien.
- Ik heb u gezien.

- Te vi.
- Te he visto.

- Ik heb u nodig.
- Ik heb je nodig.
- Ik heb jullie nodig.

Te necesito.

- Ik heb geen broer.
- Ik heb geen enkele broer.
- Ik heb geen broers.

No tengo hermanos.

- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.

No tengo celular.

- Heb je een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?

¿Tiene móvil?

- Ik heb geen trek.
- Ik heb geen eetlust.

No tengo apetito.

Hoeveel broers heb je? Hoeveel zussen heb je?

¿Cuántos hermanos tienes? ¿Cuántas hermanas tienes?

- Ik heb geen broer.
- Ik heb geen broers.

No tengo hermanos.

- Ik heb een dochter.
- Ik heb een meisje.

Tengo una hija.

Ik heb geen geld, maar ik heb dromen.

No tengo dinero, pero tengo sueños.

- Ik heb heimwee.
- Ik heb last van heimwee.

Extraño mi hogar.

- Heb je een minuut?
- Heb je een minuutje?

- ¿Tienes un minuto?
- ¿Tenéis un minuto?
- ¿Tiene un minuto?
- ¿Tienen un minuto?

- Wat heb je verborgen?
- Wat heb je verstopt?

¿Qué ocultaste?

- Heb je gekozen?
- Heb je een keuze gemaakt?

- ¿Has elegido?
- ¿Te decidiste?

- Heb ik het mis?
- Heb ik het fout?

- ¿Me equivoco?
- ¿Estoy equivocada?

- Ik heb niets gedaan.
- Ik heb niks gedaan.

- No hice nada.
- ¡No hice nada!

- Heb je het gezien?
- Heb je dat gezien?

- ¿Lo has visto?
- ¿Has visto eso?

- Ik heb niets verstaan!
- Ik heb niets begrepen.

- No he entendido nada.
- No entendí nada.
- No he comprendido nada.

- Ik heb geen honger.
- Ik heb geen eetlust.

- No tengo hambre.
- Yo no tengo hambre.

- Ik heb dat nodig.
- Dat heb ik nodig.

Necesito eso.

- Ik heb twee nichtjes.
- Ik heb twee neefjes.

- Tengo dos sobrinas.
- Tengo dos sobrinos.

Ik heb sokken, maar ik heb geen schoenen.

Tengo calcetines pero no tengo zapatos.

- Dokter, ik heb buikpijn.
- Dokter, ik heb maagpijn.

Doctor, me duele mi estómago.

- Ik heb een assistent.
- Ik heb een assistente.

- Tengo un ayudante.
- Tengo una ayudante.

- Heb je een boek?
- Heb jij een boek?

¿Tienes un libro?

Heb elkaar lief zoals ik je heb liefgehad.

Ámense los unos a los otros como yo los he amado.

- Ik heb een vriend.
- Ik heb een vriendin.

- Tengo un amigo.
- Tengo una amiga.

- Ik heb hem gewaarschuwd.
- Ik heb haar gewaarschuwd.

Le advertí.

- Ik heb zojuist ontbeten.
- Ik heb juist ontbeten.

Acabo de desayunar.

- Ik heb pijn hier.
- Ik heb hier pijn.

Me duele aquí.

- Hoeveel pennen heb jij?
- Hoeveel pennen heb je?

¿Cuántos bolígrafos tienes?

- Ik heb een snotneus.
- Ik heb een loopneus.

Tengo mocos.

- Hoeveel zussen heb je?
- Hoeveel zussen heb jij?

¿Cuántas hermanas tienes?

- Ik heb affectie nodig.
- Ik heb liefde nodig.

Necesito cariño.

- Ik heb een broer.
- Ik heb één broer.

Tengo un hermano.

- Ik heb geen keus.
- Ik heb geen alternatieven.

No tengo elección.

- Ik heb een kat.
- Ik heb een poes.

Tengo un gato.

- Heb je een tweelingzuster?
- Heb je een tweelingzus?

¿Tienes una hermana gemela?

- Heb je alles verstaan?
- Heb je alles begrepen?

¿Entendiste todo?

- Ik heb één zoon.
- Ik heb een zoon.

Tengo un hijo.

- Heb je een mobieltje?
- Heb je een gsm?

- ¿Tienes un móvil?
- ¿Tenés celular?

- Ma, ik heb honger.
- Ma, ik heb trek.

Mamá, tengo hambre.

- Ik heb twee zonen.
- Ik heb twee zoons.

Tengo dos hijos.

- Ik heb amper geld.
- Ik heb nauwelijks geld.

Apenas tengo dinero.

- Heb je plezier gehad?
- Heb je je vermaakt?

- ¿Te divertiste?
- ¿La pasaste bien?

- Ik heb gisteravond overgegeven.
- Ik heb gisteravond gekotst.

Vomité anoche.

- Waar heb je gekeken?
- Waar heb je gezocht?

¿Dónde buscaste?

- Ik heb het veranderd.
- Ik heb haar veranderd.

- Lo cambié.
- La cambié.

- Heb je haar gekust?
- Heb je hem gekust?

¿Le besaste?

- Ik heb het veranderd.
- Ik heb hem veranderd.

Lo cambié.

Ik heb niks.

No tengo nada.

Ik heb autisme,

Yo tengo autismo,

Ik heb fantasieën.

Tengo fantasías

Ik heb koorts.

Tengo fiebre.

Ik heb honger.

- ¡Tengo hambre!
- Estoy hambriento.
- Ya tengo hambre.
- Estoy hambrienta.
- Tengo hambre.

Ik heb geld.

Tengo dinero.