1. Home
  2. Translation in context
  3. German-Dutch
  4. Frieren

Translation of "Frieren" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Frieren" in a sentence and their dutch translations:

Sie frieren.

- Ze hebben het koud.
- Ze bevriezen.

Lieber schwitzen als frieren.

Beter zweten dan bibberen.

- Es ist ihnen kalt.
- Sie frieren.

Ze bevriezen.

Es ist nicht gerade warm, aber besser, als zu frieren.

Het is niet echt warm... ...maar het is beter dan bevriezen.

Es ist nicht gerade sehr warm, aber besser, als zu frieren.

Het is niet echt warm... ...maar het is beter dan bevriezen.

Weite Teile des Planeten frieren langsam zu. Die Nächte werden länger.

Uitgestrekte delen van de planeet beginnen te bevriezen. Elke nacht wordt langer.

- Bitte frieren Sie den Fisch und das Fleisch ein.
- Bitte frier den Fisch und das Fleisch ein.

Vries de vis en het vlees in alstublieft.