Examples of using "Kalt" in a sentence and their dutch translations:
- Heb je het koud?
- Heeft u het koud?
- Hebben jullie het koud?
- Je bent koud.
- U bent koud.
- Jullie zijn koud.
Ze hebben het koud.
Je bent koud.
Ze is koud.
Het is koud buiten.
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
Het is koud buiten.
Het is vrij koud.
Het was erg koud.
Het is koud.
Hebben jullie het koud?
Het wordt koud.
Ik heb het koud.
Ik had het koud.
We hebben het koud.
- U bent koud.
- Jullie zijn koud.
Het is koud.
Dit is koud.
Het was koud.
IJs is koel.
Was het koud?
Heb je het koud?
Is het koud?
Het is verschrikkelijk koud vandaag.
Het is verschrikkelijk koud vandaag.
Het is best koud vandaag.
Het werd koud na zonsondergang.
Het is koud.
Gisteren was het koud.
Vandaag is het koud.
Het is vrij koud.
Het is koud geworden.
- Het is vrij koud.
- Het is heel koud.
De koffie is koud.
Het eten is koud.
Was het gisteren koud?
Deze koffie is koud.
Die muur is koud.
Het is koud buiten.
Is het water koud?
Het water was koud.
Het water is koud.
Het is koud buiten.
Heb je het niet koud?
Het is een beetje koud.
Is het ijs koud?
De soep is koud.