Examples of using "Janvier" in a sentence and their dutch translations:
- Vandaag is het twee januari.
- Vandaag is het de tweede januari.
We wonen hier sinds januari.
Bij ons sneeuwt het in januari.
Sam is in januari gaan skiën.
Januari is de eerste maand van het jaar.
Van 5 tot 15 januari alstublieft.
Ik moet mijn boeken van de bibliotheek terugbrengen voor 25 januari.
We gaan de definitieve agenda vrijgeven op maandagmorgen 20 januari. Dus reageer snel alsjeblieft.
Mensen die tussen januari en maart geboren zijn, graag hier verzamelen.
Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de twaalf maanden van het jaar.
De maanden van het jaar zijn: januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december.
De Raad van Ministers van algemene zaken van de EU heeft op 23 juli 2014 definitief beslist dat Litouwen voldoet al alle Maastricht-criteria en dat het toe kan treden tot de eurolanden vanaf 1 januari 2015.