Examples of using "Chez" in a sentence and their dutch translations:
Bel naar huis!
Bij de dokter en bij de tandarts.
Vekka yðr bij víni né bij vífs rúnum,
Doe alsof je thuis bent.
- Doe alsof je thuis bent!
- Doe alsof u thuis bent!
- Doe alsof jullie thuis zijn!
- Laten we even binnenspringen bij hem thuis.
- Laten we even bij hem aanwippen.
Ga terug naar huis.
- Kom naar ons huis.
- Kom bij ons thuis.
Ik was bij de tandarts.
- Waart ge gisteren thuis?
- Was je gisteren thuis?
- Ben je thuis?
- Zijn jullie thuis?
- Ik zal je naar huis rijden.
- Ik zal je met de auto naar huis brengen.
- Ik breng je met de auto naar huis.
Je bent nooit thuis.
Ga naar huis!
- Haast je naar huis.
- Kom snel naar huis.
- Ben je nog steeds thuis?
- Bent u nog steeds thuis?
- Zijn jullie nog steeds thuis?
Ik breng je naar huis.
Woont ge bij uw ouders?
Breng je me naar huis?
- Je kan maar beter naar huis gaan.
- Je kunt beter naar huis gaan.
Ze nodigde me uit bij haar thuis.
- Waart ge gisteren thuis?
- Was je gisteren thuis?
Ik ben in het huis van een vriend.
Ik ga naar de dokter.
door het dichter bij huis te brengen
Doe alsof je thuis bent.
Voel u thuis bij ons.
- Ben je thuis?
- Bent u thuis?
- Zijn jullie thuis?
Ga naar de kapper.
Ik was toen thuis.
Ik werk bij McDonald’s.
Ik ga naar huis.
Is hij thuis?
Ik eet bij haar thuis.
Fooi geven bij Starbuck's.
Ik ga naar huis.
Ik zal bij me thuis zijn.
Ik ben thuis.
Hendrik is thuis.
- U komt naar mijn huis!
- Jullie komen naar mijn huis!
- Ik zal bij mij thuis op je wachten.
- Ik zal jullie thuis opwachten.
Ze wacht thuis op je.
Sluit uzelf op in uw eigen huis!
- Blijf lekker thuis!
- Blijf in uw kot!
Kom maandag bij ons thuis.
Ben je thuis?
Ik ga bij mijn vriend.
Vandaag werk ik vanuit huis.
Thuisblijven is niet leuk.
Ga je met de bus naar huis?
Kan je me naar huis voeren?
Hoe is het weer bij jou?
- Ga je met Kerstmis naar huis?
- Gaat u met Kerstmis naar huis?
- Gaan jullie met Kerstmis naar huis?
- Ze wacht thuis op je.
- Ze wacht thuis op u.
Bij veel vogelsoorten
Is er iets met hem aan de hand?
Hij is aan het relaxen in zijn huis.
Hij is niet thuis.
Ik ben naar de kapper geweest.
Ik breng je naar huis.
Ik ben net thuisgekomen.
Woont ge bij uw ouders?
Ze ging naar huis.
Ik ga bij mijn vriend.
Was je gisteren thuis?
Ik ga naar de dokter.
Ik was bij de tandarts.
Tom ging naar Maria's huis.
Vandaag werk ik thuis.
Laat ons naar huis gaan.
Geen fooien meer bij Starbuck's.
Ik kom van thuis.
Ik ben vandaag thuis.
Zij vond alles aantrekkelijk aan hem.
Ze nodigde me uit bij haar thuis.
Je bent nooit thuis.