Examples of using "Neige" in a sentence and their dutch translations:
- Kijk, het sneeuwt!
- Kijk! Het sneeuwt!
Het sneeuwt vandaag.
Ach, het sneeuwt!
Het sneeuwt hier.
Het sneeuwt hard.
Zij houden van sneeuw.
- Het sneeuwt.
- Het is aan het sneeuwen.
Het sneeuwt!
Het sneeuwt daar.
De sneeuw is gesmolten.
Eet sneeuw.
- Nu sneeuwt het.
- Het sneeuwt nu.
Het sneeuwt daar.
Ik hou van sneeuw.
Kijk, het sneeuwt!
- Eindelijk, het sneeuwt!
- Eindelijk sneeuwt het!
Het sneeuwt hard.
Kijk! Het sneeuwt!
Het sneeuwt nog steeds.
Sneeuw smelt.
Het sneeuwt vandaag.
Oh, het sneeuwt!
Het sneeuwt buiten.
Maar het sneeuwt!
Eindelijk sneeuwt het!
Ik hou van de sneeuw!
Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwman.
Het sneeuwt grote vlokken!
Je bent spierwit!
Het is weer gaan sneeuwen.
De sneeuw is verdwenen.
De sneeuw is gesmolten.
Het is sneeuwwit.
Het sneeuwt hier vaak.
Ik haat sneeuw!
Ze schepten sneeuw.
Het sneeuwt in Parijs.
- Sneeuw is wit.
- De sneeuw is wit.
De sneeuw is gesmolten.
Tom houdt van sneeuw.
Hij houdt van sneeuw.
Zij houdt van sneeuw.
Maria houdt van sneeuw.
- Wij houden van sneeuw.
- We houden van de sneeuw.
Het sneeuwt daar.
Ik haat sneeuw.