Translation of "Impôts" in Dutch

J'ai payé mes impôts.

Ik heb mijn belastingen betaald.

Tom est inspecteur des impôts.

- Tom is een belastinginspecteur.
- Tom is belastinginspecteur.

Car nous payons leur salaire avec nos impôts.

Omdat wij hun salarissen betalen via onze belastingen.

- Je paie des impôts.
- Je paye des accises.

Ik betaal belastingen.

Il a pu déduire l'équipement de son bureau de ses impôts.

Hij kon de inrichting van kantoor van zijn belastingen aftrekken.

Dans ce monde, rien n'est certain, sauf la mort et les impôts.

In deze wereld is niets zeker, behalve de dood en de belastingen.

- J'ai payé deux cents dollars d'impôts.
- J'ai payé deux cents dollars en impôts.

Ik heb $200 aan belastingen betaald.

Dans ce monde, rien ne peut être considéré comme certain, sauf la mort et les impôts.

In deze wereld kan niets zeker genoemd worden, behalve de dood en belastingen.

- J'ai payé deux cents dollars d'impôts.
- J'ai payé deux cents dollars en impôts.
- J'ai payé deux cents dollars de taxes.

Ik heb $200 aan belastingen betaald.

- Tom a oublié de soumettre sa déclaration d'impôts.
- Tom oublia de remplir sa feuille d'impôts.
- Tom a oublié de déclarer ses impôts.

- Tom is vergeten zijn belastingaangifte te doen.
- Tom vergat zijn aangifte in te vullen.

Le fisc remua le couteau dans la plaie en réclamant des impôts supplémentaires auprès de ces citoyens ordinaires qui avaient perdu leur argent.

De fiscus strooide zout in de wonde door naheffingen te verhalen bij al die gewone burgers die hun geld kwijt waren.

- Le mobilier de son bureau a pu donner lieu à une déduction d'impôt.
- Il a pu déduire l'équipement de son bureau de ses impôts.

- Hij kon de inrichting van kantoor van zijn belastingen aftrekken.
- Hij kon de meubilering van zijn kantoor in mindering brengen van zijn belastingfactuur.