Examples of using "Bureau" in a sentence and their dutch translations:
Dit is mijn kantoor.
Dit is niet uw bureau.
een overheidsgebouw,
Mijn bureau is oud.
Ik ga terug naar kantoor.
Dit is mijn bureau.
Tot morgen op kantoor.
Zij is op kantoor.
Hij ziet het kantoor.
Het bureau is stoffig.
Waar is mijn kantoor?
Waar is mijn kantoor?
Je zult je bureau opruimen.
Het bureau is gemaakt uit hout.
- Voel je je nerveus op kantoor vandaag?
- Voelt u zich nerveus op kantoor vandaag?
Ik heb gemakkelijk zijn kantoor gevonden.
Deze schrijftafel is van mij.
Het bureau is stoffig.
Op haar bureau zat het vol mieren.
Ik ben bediende.
Dit is niet uw bureau.
Ik zal in mijn kantoor zijn.
Je boek ligt op het bureau.
Je horloge ligt op het bureau.
Steun niet op mijn bureau.
Ik heb gisteren zijn kantoor opgebeld.
De schrijftafel zit onder het stof.
Ik ben erin geslaagd zijn kantoor te vinden.
Ik maakte een bureau van hout.
- De schuif van de schrijftafel is open.
- De la van de schrijftafel is open.
Waarom zit je onder het bureau?
Ik zal om een nieuwe schrijftafel vragen.
Mijn kantoor bevindt zich op de vijfde verdieping.
Je horloge ligt op het bureau.
Op kantoor zijn we met zijn twaalven.
De deur van het kantoor is geel.
Hij werkt met mij in het kantoor.
Maria werd kantoorbediende.
Wat spookt ze daar uit in zijn kantoor?
Tom zit aan zijn bureau.
En jawel, hij kwam,
Grenzend aan het kantoor is een vaste trap.
Zet het niet op mijn schrijftafel.
Iedere kamer is met een groot bureau uitgerust.
Uw boek ligt op de schrijftafel.
Waar is het postkantoor?
Zijn hier bureaulampen te koop?
Je horloge ligt op het bureau.
Zijn kantoor bevindt zich in het stadscentrum.
Kunt ge met de trein naar kantoor gaan?
Gisteren kwam hij naar mijn kantoor.
- Ik ging tot het postkantoor.
- Ik ging tot aan de post.
Ik heb een snelkoppeling op het bureaublad gezet.
- Het postkantoor is vandaag dicht.
- Het postkantoor is vandaag gesloten.
De meubels in dit kantoor zijn zeer modern.
De post is hier dichtbij.
Steun niet op mijn bureau.
Deze schrijftafel wordt door mij gebruikt.
Hij vond zijn kantoor zonder problemen.
- Waar is het inlichtingenloket?
- Waar is de informatiebalie?
- Waar is de infobalie?
Deze lessenaar is iets te laag voor mij.
- Ik wil je iets laten zien in mijn bureau.
- Ik wil je iets laten zien in mijn kantoor.
- Ik wil u iets laten zien in mijn kantoor.
- Ik wil jullie iets laten zien in mijn kantoor.
Op een dag toen we in zijn kantoor zaten,
Hij bemerkte een brief op de schrijftafel.