Translation of "Haren" in French

0.003 sec.

Examples of using "Haren" in a sentence and their french translations:

Je hebt mooie haren.

- Tes cheveux sont jolis.
- Tu as de beaux cheveux.

Waarom droog je je haren?

Pourquoi te sèches-tu les cheveux ?

Ik ontluis je haren niet.

Je n’épouille pas vos cheveux.

Tom heeft veel grijze haren.

Tom a beaucoup de cheveux gris.

Ik heb steeds meer grijze haren.

J'ai de plus en plus de cheveux gris.

Die korte haren staan haar werkelijk goed.

Les cheveux courts lui vont vraiment bien.

Ik heb al een paar grijze haren.

J'ai déjà quelques cheveux gris.

Die jurk past mooi bij haar rode haren.

Cette robe va bien avec ses cheveux roux.

Mag ik vragen, zijn uw haren pas geverfd?

- Me permettez-vous de demander si vos cheveux viennent d'être colorés ?
- Me permets-tu de demander si tes cheveux viennent d'être colorés ?

Ze vliegen mekaar nogal vaak in de haren.

Ils se disputent assez souvent.

Door haar chemisch receptieve haren ruikt ze haar slachtoffers naderen.

Avec ses poils réceptifs, elle sent sa victime approcher.

- Ik heb steeds meer grijze haren.
- Mijn haar wordt steeds grijzer.

J'ai de plus en plus de cheveux gris.

- Ze maken nogal vaak ruzie.
- Ze vliegen mekaar nogal vaak in de haren.

Ils se disputent assez souvent.

Het regende en de lange haren van Joe waren helemaal nat vooraleer hij thuis was.

Il pleuvait et le temps que Joe rentre chez lui, ses cheveux étaient trempés.

Ik zou zo graag de moed hebben aan die vrouw die mijn haren knipt te kunnen zeggen dat ik niet van die pony hou.

J’aimerais tant pouvoir dire à la dame qui me coupe les cheveux que je n’aime pas la frange.

Hij was gekleed in een eenvoudig reispak, gewapend met een sabel en gewikkeld in een brede groene jas; een zwarte veer, bevestigd aan zijn hoed door middel van een diamanten lus, viel terug op zijn edele gezicht en zwaaide op zijn hoge voorhoofd, beschaduwd door lange bruine haren; zijn met modder besmeurde laarzen en sporen kondigden aan dat hij een heel eind was gekomen.

Il était vêtu d’un simple habit de voyage, armé d’un sabre et enveloppé d’un large manteau vert ; une plume noire, attachée à son chapeau par une boucle de diamants, retombait sur sa noble figure et se balançait sur son front élevé, ombragé de longs cheveux châtains ; ses bottines et ses éperons, souillés de boue, annonçaient qu’il venait de loin.