Examples of using "Weekend" in a sentence and their dutch translations:
Ah, ik kan niet wachten op het weekend.
Ik zag dat het weer mooi gaat worden dit weekend.
Wat ben je van plan voor het weekend?
Toms begrafenis zal dit weekend zijn.
We brachten het weekend met vrienden door.
Aan het begin van elk weekeinde ben ik tegelijk moe en vrolijk.
- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat voor plannen heb je voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?
- Wat ben je van plan voor het weekend?
- Wat zijn je plannen voor het weekend?