Examples of using "Absent" in a sentence and their dutch translations:
Tom is afwezig.
Is er iemand afwezig vandaag?
- Morgen ben ik er niet.
- Morgen zal ik afwezig zijn.
Tom was er gisteren niet.
Geen enkele student was afwezig.
Is er iemand afwezig vandaag?
Hij was niet aanwezig op de bijeenkomst.
Je lijkt afwezig.
- Soms is hij van school afwezig.
- Soms mist hij school.
Vertel mij waarom hij afwezig was.
Tom was niet bij de vergadering.
Hoelang blijf je weg?
Hij was afwezig wegens ziekte.
- Gisteren was u niet op school.
- Je was niet op school gisteren.
Ik zal niet thuis zijn in de namiddag.
Hij was een week lang niet aanwezig op school.
Morgen ben ik er niet.
De punt ontbreekt.
Hij is afwezig van school omdat hij ziek is.
Ik was gisteren niet aanwezig op school.
Ik weet niet waarom hij vandaag afwezig is.
Je weet niet waarom Tom gister niet kwam, of wel?
- Ze is al drie dagen weg.
- Ze is al drie dagen afwezig.
Ik was niet aanwezig op school omdat ik ziek was.
Waarom was je gisteren afwezig?
- Ik ben een half uurtje niet in het hotel.
- Ik ben een half uur van het hotel verwijderd.