1. Home
  2. Translation in context
  3. Dutch-German
  4. Trainen

Translation of "Trainen" in German

0.002 sec.

Examples of using "Trainen" in a sentence and their german translations:

Je moet blijven trainen.

Du musst weitertrainieren.

Je kunt het geheugen trainen.

Das Gedächtnis kann man trainieren.

- Tom traint.
- Tom is aan het trainen.

Tom trainiert.

Ik ben met mijn vrienden aan het trainen.

- Ich ertüchtige mich mit meinen Freunden.
- Ich übe mit meinen Freunden.

- Ga buiten oefenen.
- Ga buiten trainen.
- Ga buiten sporten.

- Mach deine Sportübungen draußen!
- Macht eure Sportübungen draußen!

Toen Tom begonnen was met trainen, lukte het hem niet eens om een push-up doen.

Als Tom begonnen hat zu trainieren, schaffte er nicht einmal einen Liegestütz.