Translation of "Doen" in Spanish

0.009 sec.

Examples of using "Doen" in a sentence and their spanish translations:

- Hij bleef het doen.
- Zij bleef het doen.
- Hij bleef maar doen.
- Zij bleef maar doen.

Siguió haciéndolo.

- Mijn longen doen pijn.
- Mijn longen doen zeer.

Me duelen los pulmones.

- Wat gaan wij doen?
- Wat zullen we doen?

¿Qué haremos?

- Hij kan het doen.
- Zij kan het doen.

Puede hacerlo.

- Wat gaan ze doen?
- Wat zullen ze doen?

¿Qué harán?

- Wat gaat u vanavond doen?
- Wat gaan jullie vanavond doen?
- Wat ga je vanavond doen?
- Wat doen jullie vanavond?

- ¿Qué vas a hacer esta tarde?
- ¿Qué haces esta noche?
- ¿Qué van a hacer esta tarde?

We doen het.

¡Vamos!

Wat doen we?

¿Qué haremos?

Anderen doen mee.

Otros se unen.

Niet doen, Sam!

¡Sam, no!

Ga iets doen.

- Vete a hacer algo.
- Ve a hacer alguna cosa.

- Wat doen we?
- Wat zijn we aan het doen?

¿Qué estamos haciendo?

Heb je alles kunnen doen, wat je wilde doen?

¿Fuiste capaz de hacer todo lo que querías?

- Wat gaan jullie doen?
- Wat gaan jullie vanmiddag doen?

¿Qué vais a hacer esta tarde?

- Je had het kunnen doen.
- U had het kunnen doen.
- Jullie had het kunnen doen.

- Podrías haberlo hecho.
- Podríais haberlo hecho.

- Wat gaat u vanavond doen?
- Wat gaan jullie vanavond doen?
- Wat ga je vanavond doen?

- ¿Qué vas a hacer esta tarde?
- ¿Qué van a hacer esta tarde?

- Wil je dat echt doen?
- Wil je dit echt doen?
- Wilt u dit werkelijk doen?

¿Realmente querés hacer esto?

- Iedereen kan dat doen.
- Om het even wie kan dat doen.
- Dat kan iedereen doen.
- Dat kan om het even wie doen.

- Eso lo puede hacer cualquiera.
- Cualquiera logra hacer eso.

- Er is veel te doen.
- Er is veel te doen!
- Er is veel werk te doen.

- Hay mucho que hacer.
- Hay muchas cosas que hacer.
- ¡Hay mucho por hacer!

- Waarom moet ik dat doen?
- Waarom moet ik dit doen?

¿Por qué tengo que hacerlo?

- We doen geen halve zaken.
- We doen geen zaken half.

No hacemos las cosas a medias.

- Doe wat ge moet doen.
- Doe wat je moet doen.

Haz lo que tienes que hacer.

- Wat wil je hiermee doen?
- Wat wilt u hiermee doen?

¿Qué quieres hacer con esto?

- Er is veel te doen.
- Er is veel te doen!

- Hay mucho que hacer.
- ¡Hay mucho por hacer!

- En, wat doen we nu?
- En wat gaan we doen?

- ¿Y qué haremos ahora?
- ¿Y ahora qué hacemos?

- Wil je het nu doen?
- Wil je dat nu doen?

¿Quieres hacerlo ahora?

- Ik heb veel te doen.
- Ik heb veel dingen te doen.
- Mij staat nog veel te doen.
- Ik moet een hoop werk doen.

- Tengo mucho por hacer.
- Tengo mucho que hacer.
- Tengo muchas cosas que hacer.

- Dat mag niet.
- Dat mag je niet doen.
- Dat kan je niet doen.
- Dat kunnen jullie niet doen.
- Dat mogen jullie niet doen.

No puedes hacer eso.

Wat moet ik doen?

¿Qué se supone que debo hacer?

Wat kunnen we doen?

¿Qué podemos hacer?

Ik wou iets doen,

Quería hacer algo,

Wat ik kon doen.

qué podría hacer,

Wat moeten we doen?

Bien, ¿qué haremos?

Wat ga ik doen?

¿Qué voy a hacer?

Wat gaan we doen?

¿Qué haremos?

Die doen we af.

Bien, saquémosla.

"Wat ik kan doen?

"¿Que puedo hacer yo?

Die ongeveer hetzelfde doen.

que están haciendo algo similar a esto.

Als we dat doen,

Y si lo hacemos,

Ik moet iets doen.

Tengo que hacer algo.

Wat wil je doen?

- ¿Qué quieres hacer?
- ¿Qué quiere hacer?
- ¿Qué querés hacer?

Iedereen kan dat doen.

- Eso lo puede hacer cualquiera.
- Cualquiera logra hacer eso.
- Cualquiera puede hacer eso.

Mijn gewrichten doen pijn.

Me duelen las articulaciones.

Wat doen mijn grootouders?

- ¿Qué hacen mis abuelos?
- ¿Qué están haciendo mis abuelos?

Wat doen die mensen?

¿Qué hace esa gente?

Wat gaan jullie doen?

- ¿Qué haréis?
- ¿Qué vais a hacer esta tarde?

Gij moet dat doen.

Tienes que hacerlo.

Ga je het doen?

- ¿Lo harás?
- ¿Lo harán?

Wat kan ik doen?

¿Qué puedo hacer?

Wat doen we nu?

¿Qué hacemos luego?

Waarom doen zij dat?

¿Por qué están haciendo esto?

Kan hij het doen?

¿Puede hacerlo?

Laten we het doen.

- ¡Vamos a hacerlo!
- ¡Hagámoslo!

Wat zullen we doen?

¿Qué haremos?

Laat hem dat doen.

Deja que lo haga.

Hoe doen we dat?

- ¿Cómo hacemos eso?
- ¿Cómo vamos a hacerlo?

Wil jij dit doen?

¿Quieres hacerlo?

Laat ons meer doen.

Hagamos más.

Laten we dat doen.

Hagamos eso.

We moeten het doen!

¡Tenemos que hacerlo!

Iedereen moet dit doen.

Todos necesitan hacer esto.

Wat doen we hier?

- ¿Qué hacemos aquí?
- ¿Qué estamos haciendo aquí?

Mijn ogen doen pijn!

¡Me duelen los ojos!

Mijn voeten doen pijn.

Me duelen los pies.

Wat gaan wij doen?

¿Qué hemos de hacer?

Ze doen nooit iets.

Ellos nunca hacen nada.

We moeten iets doen.

Tenemos que hacer algo.

Wat ga je doen?

¿Qué harás?

Mijn ogen doen pijn.

- Me duelen los ojos.
- Mis ojos están adoloridos.

Laten we dit doen.

Hagamos esto.