Translation of "Telefoneren" in German

Ik moet even telefoneren.

Ich muss einen Anruf tätigen.

Waar kunnen we telefoneren?

Wo können wir telefonieren?

Ik moet naar Portugal telefoneren.

Ich muss nach Portugal telefonieren.

Is hij klaar met telefoneren?

Hat er aufgehört zu telefonieren?

Is telefoneren na 9 uur goedkoper?

Ist es billiger, nach 9 Uhr anzurufen?

"Mag ik telefoneren?" "Ja, doe maar."

"Darf ich telefonieren?" "Bitte sehr".

Mijn ouders telefoneren mij alle dagen.

Meine Eltern rufen mich jeden Tag an.

Met wie was je aan het telefoneren?

Mit wem hast du telefoniert?

Ze vroeg mij of ze kon telefoneren.

Sie fragte mich, ob sie telefonieren könne.

Ik wil hem telefoneren, hebt ge zijn nummer?

Ich möchte ihn anrufen. Haben Sie seine Telefonnummer?

Ik kon u niet telefoneren, de batterij was plat.

Ich konnte dich nicht antelefonieren, mein Akku war leer.

- Ik wil naar mijn zoon telefoneren.
- Ik wil mijn zoon opbellen.

Ich möchte meinen Sohn anrufen.

- Mijn ouders telefoneren mij alle dagen.
- Mijn ouders bellen me iedere dag op.

Meine Eltern rufen mich jeden Tag an.