Translation of "Ouders" in German

0.031 sec.

Examples of using "Ouders" in a sentence and their german translations:

- Respecteer je ouders.
- Respecteer uw ouders.
- Respecteer jullie ouders.

- Habe Achtung vor Älteren.
- Habe Achtung vor Leuten, die älter sind als du.

- Spreken je ouders Frans?
- Spreken uw ouders Frans?
- Spreken jullie ouders Frans?

Sprechen deine Eltern Französisch?

- Waar zijn je ouders?
- Waar zijn jullie ouders?

- Wo sind deine Eltern?
- Wo sind eure Eltern?

De ouders van mijn ouders zijn mijn grootouders.

Die Eltern meiner Eltern sind meine Großeltern.

De ouders luisteren.

Die Eltern hören zu.

- Wij zijn de ouders van Tom.
- Wij zijn Toms ouders.

Wir sind Toms Eltern.

- Woont ge bij uw ouders?
- Woon je bij je ouders?

- Wohnen Sie bei Ihren Eltern?
- Lebst du mit deinen Eltern zusammen?
- Wohnst du bei deinen Eltern?

- Mijn ouders zijn allebei dood.
- Mijn beide ouders zijn dood.

Meine Eltern sind beide tot.

Beide ouders leven nog.

- Beide Eltern leben noch.
- Meine Eltern leben beide noch.

Mijn ouders zijn oud.

Meine Eltern sind alt.

Zijn ouders waren landbouwers.

Seine Eltern waren Bauern.

Zijn ouders vertrouwen hem.

Seine Eltern vertrauen ihm.

Mijn ouders zijn dood.

Meine Eltern sind tot.

Waar zijn je ouders?

Wo sind deine Eltern?

Waar zijn jullie ouders?

Wo sind eure Eltern?

Waar zijn de ouders?

Wo sind die Eltern?

Ik mis mijn ouders.

Ich vermisse meine Eltern.

Mijn ouders zijn Spaans.

Meine Eltern sind Spanier.

Waren uw ouders thuis?

- Waren deine Eltern daheim?
- Waren eure Eltern zu Hause?
- Waren deine Eltern zuhause?

Jouw ouders zijn cool.

Deine Eltern sind cool.

Waar wonen je ouders?

Wo wohnen deine Eltern?

Mijn ouders zijn gezond.

Meine Familie ist wohlauf.

Spreken je ouders Frans?

Sprechen deine Eltern Französisch?

Hebben deze kinderen ouders?

Haben diese Kinder Eltern?

Dat zijn mijn ouders.

Das sind meine Eltern.

Haar ouders zijn dood.

Ihre Eltern sind tot.

- Ik woon bij mijn ouders.
- Ik woon samen met mijn ouders.

- Ich wohne mit meinen Eltern zusammen.
- Ich wohne bei meinen Eltern.
- Ich wohne zusammen mit meinen Eltern.

- Hij woont bij zijn ouders.
- Hij woont samen met zijn ouders.

Er wohnt bei seinen Eltern.

- Je ouders zijn dol op jou.
- Je ouders houden van jou.

- Deine Eltern lieben dich.
- Deine Eltern mögen dich.

- Zijn beide ouders zijn dood.
- Zijn ouders zijn beiden al overleden.

Seine Eltern sind beide tot.

- Mijn ouders zien mij heel graag.
- Mijn ouders houden echt van mij.

Meine Eltern lieben mich wirklich.

Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen.

Kinder müssen ihren Eltern gehorchen.

Mijn ouders wonen in Kioto.

Meine Eltern wohnen in Kyoto.

Ze gehoorzaamden hun ouders niet.

Sie gehorchten ihren Eltern nicht.

Hij woont bij zijn ouders.

Er wohnt bei seinen Eltern.

Zijn succes verheugde zijn ouders.

Sein Erfolg erfreute seine Eltern.

Mijn ouders spreken geen Nederlands.

Meine Eltern sprechen kein Niederländisch.

Doe je ouders de groeten.

Grüße deine Eltern.

Zijn ouders kwamen uit Duitsland.

Seine Eltern kamen aus Deutschland.

Hij gaf zijn ouders antwoord.

Er antwortete seinen Eltern.

Mijn ouders kennen mijn vriendin.

Meine Eltern kennen meine Freundin.

Zijn dat niet jouw ouders?

Sind das da nicht deine Eltern?

Ik hou van mijn ouders.

Ich liebe meine Eltern.

Tom woont bij zijn ouders.

- Tom lebt bei seinen Eltern.
- Tom wohnt bei seinen Eltern.

Mijn ouders zijn allebei dood.

Meine Eltern sind beide tot.

Zijn beide ouders zijn dood.

Seine Eltern sind beide tot.

Woont ge bij uw ouders?

- Wohnen Sie bei Ihren Eltern?
- Lebst du mit deinen Eltern zusammen?

Mijn ouders komen uit China.

Meine Eltern stammen aus China.

Mijn ouders verstaan mij niet.

Meine Eltern verstehen mich nicht.

Wees beleefd tegen je ouders.

Sei höflich zu deinen Eltern.

Zijn je ouders nu thuis?

- Sind deine Eltern jetzt zuhause?
- Sind deine Eltern gerade da?

Ik wil mijn ouders zien.

Ich will meine Eltern sehen.

Ik woon bij mijn ouders.

- Ich wohne mit meinen Eltern zusammen.
- Ich wohne bei meinen Eltern.
- Ich wohne zusammen mit meinen Eltern.

Ouders houden van hun kinderen.

Eltern lieben ihre Kinder.