Translation of "Gelopen" in German

Wij hebben veel gelopen.

Wir sind viel gelaufen.

Het is dom gelopen.

Dumm gelaufen.

- Ze liepen.
- Ze hebben gelopen.

Sie gingen zu Fuß.

De situatie is uit de hand gelopen.

Die Lage gerät außer Kontrolle.

Tom heeft vorig weekend een marathon gelopen.

Tom hat letztes Wochenende an einem Marathonlauf teilgenommen.

- Ze liepen naar boven.
- Zij liepen naar boven.
- Ze zijn naar boven gelopen.
- Zij zijn naar boven gelopen.

- Sie gingen die Treppe hinauf.
- Sie gingen treppauf.
- Sie gingen nach oben.

- Waarom ben ik verkeerd gelopen?
- Waarom heb ik gefaald?

Warum bin ich auf Abwege geraten?

- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.

- Er ist zu Fuß nach Hause gegangen.
- Er ging zu Fuß nach Hause.

Ik heb gelopen om op tijd te kunnen zijn.

- Ich bin gerannt, um pünktlich zu sein.
- Ich rannte, um pünktlich zu sein.
- Ich bin gerannt, um es noch rechtzeitig zu schaffen.

Dan was Theranos uit Silicon Valley sneller tegen de lamp gelopen

wäre etwa die Firma Theranos im Silicon Valley aufgeflogen,

Toen ik tijdens mijn onderzoek besefte hoe fout het was gelopen

als ich durch Nachforschungen sah, wie kaputt unser System war

Het meisje dat verloren gelopen was, snikte toen het zijn naam zei.

- Das Mädchen, das sich verlaufen hatte, schluchzte, als es seinen Namen sagte.
- Das Mädchen, das sich verlaufen hatte, schluchzte, als es ihren Namen sagte.

Neil Armstrong is de eerste ruimtevaarder die op de maan gelopen heeft.

Neil Armstrong ist der erste Raumfahrer, der auf dem Mond gelaufen ist.

Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.

Sie haben die höchsten Berge bestiegen und sind über den Meeresboden gegangen.

- Ik ben verloren gelopen vorige keer dat ik u bezocht.
- Ik ben verloren gelopen toen ik je voor het eerst bezocht.
- Ik ben verdwaald toen ik je de eerste keer bezocht.

- Als ich dich das erste Mal besucht habe, habe ich mich verlaufen.
- Als ich dich das erste Mal besucht habe, habe ich mich verfahren.

- Tom liep naar huis.
- Tom is naar huis gelopen.
- Tom is naar huis gewandeld.
- Tom wandelde naar huis.

- Tom ging nach Hause.
- Tom ging zu Fuß nach Hause.
- Tom lief heim.

- Ik rende naar buiten.
- Ik ben naar buiten gerend.
- Ik liep naar buiten.
- Ik ben naar buiten gelopen.

Ich rannte nach draußen.

- Hij ging te voet naar huis.
- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.
- Hij is te voet naar huis gegaan.

- Er ist zu Fuß nach Hause gegangen.
- Er ist nach Hause gelaufen.