Examples of using "Fazendo" in a sentence and their dutch translations:
- Het is mooi weer.
- Het is mooi weer buiten.
Al doende leert men.
Het is koud.
Wat doe je?
Doe je iets speciaals?
Wat doet Tony?
Hoe doen ze dat?
Waarom doen zij dat?
- Ik ben mijn huiswerk aan het maken.
- Ik maak mijn huiswerk.
- Waarom doet zij dat?
- Waarom doet hij dat?
Je doet het verkeerd.
Ze was thee aan het maken.
Hij is op dieet.
- Wat ben je aan het doen, papa?
- Vader, wat doe je?
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
- Ik maak koffie.
- Ik ben koffie aan het maken.
- Ik maak lasagne.
- Ik ben lasagne aan het maken.
- Ik ben thee aan het zetten.
- Ik ben thee aan het maken.
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
Vandaag is het zonnig.
Hier schijnt de zon.
Wat zijn we aan het doen?
Waarom doe ik dit?
Ik doe dit al jaren.
- Wat doe je?
- Waar bent u mee bezig?
- Waarom doe je dit?
- Waarom doet u dit?
- Waarom doen jullie dit?
Wat zijn ze aan het doen?
- Wat doe je?
- Wat ben je aan het doen?
Wat doe je daar?
Wat doe je hier?
Wat doet Tom?
Je doet het verkeerd.
Wat zijn jullie aan het doen?
Tom pakt zijn koffers.
Wat ben ik aan het doen?
Doe ik het juiste?
Wat was je aan het doen?
Doe je iets speciaals?
Tom doet dit altijd.
Ik maak een roerei.
Wat doe jij hier in godsnaam?
Tom doet niets.
Hoe doen ze dit?
- Ik was cake aan het bakken.
- Ik was een cake aan het bakken.
Hee jij daar! Wat ben je aan het doen?
Wat doen we?
Het is koud.
Wat is ze aan het doen?
Ze maakt het avondeten klaar.
- Wat heb je gedaan?
- Wat hebben jullie gemaakt?
- Wat waren jullie aan het doen?
- Wat hebben jullie gedaan?
- Wat doe je?
- Wat ben je aan het doen?
"Tom, wat ben je aan het doen?" "Hoe ziet het eruit?"
- Wat doen we?
- Wat zijn we aan het doen?
- Het is mooi weer.
- Het weer is mooi.
- Wat ben je aan het doen?
- Waar ben jij mee bezig?
- Wat ben je nu aan het doen?
- Wat zit je nu te doen?
- Wat bent u aan het doen?
- Wat zijn jullie aan het doen?
- Waar bent u mee bezig?
- Waar zijn jullie mee bezig?
- Ik ben mijn huiswerk aan het maken.
- Ik maak mijn huiswerk.
- Het is vandaag erg warm.
- Het is vandaag vreselijk warm.
- Doe het raam open, alstublieft.
- Kun je het venster openen?
Hij weet wat hij doet.
Tom downloadt spelletjes.
- De klok tikt.
- De klok is aan het tikken.
- Wat ben je aan het doen?
- Wat doe je nu?
- Wat ben je nu aan het doen?
- Wat zit je nu te doen?
- Waar bent u mee bezig?
Wat doet mijn boek hier?
- Wat ben je aan het doen, papa?
- Vader, wat doe je?
- Wat doe je momenteel?
- Wat doe je nu?
- Wat ben je nu aan het doen?
Ik doe dit niet voor het geld.
Wat doe je hier?
Wat doen deze hier?
De kinderen maken veel herrie.
- "Wat doe je?" "Niks."
- "Wat ben je aan het doen?" "Niks."
Tom doet dat voor Mary.
Het is bitter koud.
Wat zijn jullie hier aan het doen?
Hij zorgt voor de noodzakelijke aanpassingen.
Mama is een taart aan het maken.
Waarom doet zij dat?
Wat doen omroepers?
Waarom doe ik dat?
Wat deed hij hier?
Wat doe je met mijn auto?
Ik weet dat ik dat nu moet doen.
Harold Hardrada, je kunt alleen maar goed zeggen, hij stierf als een Viking, maakte grappen, maakte gedichten, haalde
Hij heeft geen idee van wat hij aan het doen is.
- Tom maakt zijn huiswerk.
- Tom is zijn huiswerk aan het maken.
- Wat doe je?
- Wat ben je aan het doen?
- Wat bent u aan het doen?
- Wat zijn jullie aan het doen?
- Waar bent u mee bezig?
- Wat doet u?
- Waarmee ben je bezig?
- Wat zit je te doen?
- Wat zitten jullie te doen?
- Wat doen jullie?
- Waarmee zijn jullie bezig?
Het was heel koud gisterochtend.
Wat heeft deze stoel hier te zoeken?
- Vandaag is het koud.
- Het is koud vandaag.
Papa weet wat hij doet.
Wil je weten wat ik aan het doen ben?