Examples of using "Estão" in a sentence and their dutch translations:
Ze zijn in leven.
- Ze zijn stil.
- Zij zijn stil.
Zij zijn binnen.
Waar zijn jullie?
Zijn ze bewapend?
Zij zijn aan het kijken.
Zij zijn binnen.
Zijn ze tevreden?
- Ze horen bij mij.
- Ze zijn bij mij.
Ze komen aan.
Ze zijn gewapend.
- Ze hebben het druk.
- Zij hebben het druk.
- Ze zijn vroeg.
- Zij zijn vroeg.
Ze zijn aan het dansen.
Zij zijn alleen.
Ze gaan.
Ze zijn beiden dood.
- Ze zijn stil.
- Zij zijn stil.
Jullie hebben het allebei verkeerd.
Ze schaken.
Ze zijn er niet.
Zijn ze gereed om te praten?
Zijn jullie handen schoon?
Ze zijn er al.
Mijn voeten zijn koud.
Ze hebben honger.
Zij zijn in gevaar.
- Ze wachten op je.
- Ze wachten op jullie.
Waar zijn ze?
- Je gasten wachten.
- Uw gasten wachten.
- Jullie gasten wachten.
Ze zijn in het restaurant.
- Ze zijn appels aan het eten.
- Zij eten appels.
- De shirts zijn droog.
- De overhemden zijn droog.
De prijzen zijn hoog.
Zijn deze te koop?
Deze broek is vies.
Waar zijn de kinderen?
Zij zijn.
Je vrienden zijn laat.
Waar zijn de jongens?
De mannen komen.
Waar zijn de meisjes?
Ze schaken.
Zijn deze te koop?
Waar zijn uw ogen?
Zij eten een boterham.
- Waar zijn ze mee bezig?
- Wat zijn ze aan het doen?
Ze zijn allemaal kapot.
Ze zijn allemaal stuk.
Hoe gaat het met iedereen?
Hier is $10,00.
Iedereen is klaar.
Ze zijn aan het bekvechten.
- Ze zijn binnen.
- Zij zijn binnen.
Ze zijn aan het rennen.
Hebben jullie het druk?
Iedereen is gelukkig.
Ze zijn nu aan het hardlopen.
Houden jullie me voor de gek?
Neemt u mensen aan?
Zijn jullie aan het kijken?
- Ze zijn klaar.
- Zij zijn klaar.
- Ze hebben het mis.
- Ze zitten ernaast.
- Zij hebben het mis.
- Zij zitten ernaast.
- Ze wachten.
- Zij wachten.
- Ze proberen.
- Zij proberen.
- Ze doen hun best.
- Zij doen hun best.
Ze glimlachen.
- Ze luisteren.
- Ze zijn aan het luisteren.
- Ze zijn laat.
- Zij zijn laat.
- Ze maken een grapje.
- Zij maken een grapje.
- Ze zijn in orde.
- Zij zijn in orde.
- Het gaat goed met ze.
- Ze zijn uitgeput.
- Zij zijn uitgeput.
- Ze zijn veilig.
- Zij zijn veilig.
- U bent vrij.
- Jullie zijn vrij.
Huilen jullie nu?
Zijt ge allemaal klaar?
- Ze zijn me aan het negeren.
- Ze negeren me.
- Ze zien mij niet staan.
Beiden leven.
Ze zijn beiden dood.
Ze zijn beiden dood.
Jullie hebben het allebei verkeerd.
Jullie hebben het allebei verkeerd.
- Iedereen lacht.
- Iedereen is aan het lachen.
Iedereen is in leven.
Ze zijn bezorgd.