Examples of using "Vocês" in a sentence and their dutch translations:
Jullie zijn dokters.
Jullie hadden gelijk.
Drinken jullie bier?
Probeer het zelf.
Zijn jullie vrij?
Zijn jullie het ermee eens?
Zijn jullie erin geslaagd?
En jullie?
Jullie eten.
Roken jullie?
- Waar ben je?
- Waar zijn jullie?
Komen jullie?
Studeren jullie?
Jullie zijn jullie paraplu's vergeten.
Kunnen jullie het openen?
- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
- Gij zijt nieuwe studenten.
- Jullie zijn nieuwe studenten.
Waar zijn jullie?
Hoe gaat het met jullie?
Wat zijn jullie toch een vlegels!
Jullie zijn zo lui!
Jullie zijn heel sluw.
Waar komen jullie vandaan?
En misschien denk je:
Woont u hier?
Luister, iedereen.
Zijn jullie Chinees?
Drink je wijn?
We rekenen op jou.
Jullie zijn Zweeds.
Met hoeveel zijn jullie?
Ge valt in mijn smaak.
Hebben jullie rijst?
Hebt u alles gelezen?
Jullie zijn dokters.
Kom je mee?
Hebben jullie het druk?
Hebben jullie dat gezien?
Houden jullie me voor de gek?
Neemt u mensen aan?
Zijn jullie aan het kijken?
- Wilt u wijn?
- Willen jullie wijn?
Hebben jullie dat gehoord?
Wil je spelen?
Jullie zijn kinderen.
- Spelen jullie voetbal?
- Voetballen jullie?
- U bent vrij.
- Jullie zijn vrij.
Hoe zijn jullie binnengeraakt?
Waar zijn jullie opgegroeid?
Hou je van elkaar?
Huilen jullie nu?
- Spreekt u Duits?
- Spreken jullie Duits?
- Heb je mango's?
- Heeft u mango's?
- Hebben jullie mango's?
- Heeft u tonijn?
- Hebben jullie tonijn?
Willen jullie dansen?
Waar wonen jullie?
Kennen jullie elkaar?
Hebt u dekens?
Jullie zijn zangers.
Jullie hebben geluk gehad.
Jullie zijn idioten.
Spreken jullie Frans?
Neemt u MasterCard aan?
Jullie zijn gevangenen.
Je boekt vooruitgang.
Zijn jullie broers?
Werken jullie samen?
Hebben jullie hem gezien?
Gaan jullie ook?
Zijn jullie studenten?
Heb ik jullie gewekt?
Kijken jullie televisie?
Hoe gaat het met jullie?
Jullie houden van elkaar!
Waar waren jullie?
Zijn jullie Bulgaarsen?
Hebben ze shampoo?
Jullie zijn goed.
Hebben jullie kinderen?
Jullie zijn arrogant.
Jullie zijn impulsief.
Jullie zullen zelf gaan.
Kijk je televisie?
Houden jullie van paarden?
- Je hebt geluk.
- Jullie hebben geluk.
- U heeft geluk.
- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?
- Heb je kinderen?
Jullie waren allebei indrukwekkend vandaag. Ik ben trots op jullie.
Heb je het?
Jullie zijn studenten! Alleen nu kunnen jullie zoiets flikken!
- U bent schuldig aan moord.
- Jullie zijn schuldig aan moord.
Heb je gegeten?