Examples of using "Está" in a sentence and their dutch translations:
Wat is het vandaag heet, hè?
Het zit vast.
Het is klaar!
Is het daar?
Is het koud?
Zo zie je maar weer.
Regent het nu?
- Hij studeert.
- Hij is aan het studeren.
- Het is klaar!
- Het is gedaan!
Is dat duidelijk?
- Ben je vrij?
- Bent u vrij?
- Zijn jullie vrij?
- Je bent verloren gelopen, niet?
- U bent verloren gelopen, niet?
- Jullie zijn verloren gelopen, niet?
- Hij wordt ouder.
- Hij wordt oud.
Ze is hier.
Het regent niet. Het sneeuwt.
Hij eet.
Kijk! Het sneeuwt!
- Alles is klaar.
- Alles is gereed.
Wat gebeurd is, is gebeurd.
- Je bent moe, niet?
- Je bent moe, nietwaar?
Alles is oke.
- Ben je klaar?
- Zijn jullie voorbereid?
Wie is er afwezig?
- Wie is er aan het winnen?
- Wie staat er voor?
Wie is daar?
Hij is dronken.
Ze heeft ongelijk.
- Verveel je je?
- Verveelt u zich?
- Vervelen jullie je?
Het is vrij koud.
- Is alles in orde?
- Is alles goed?
Het leeft!
Tom is gewond.
Het is heerlijk.
- Tom is aan het winnen.
- Tom wint.
Tom is toch op school?
Gaat het goed met haar?
- Het is te warm.
- Het is te heet.
Hij is hier!
Je bent vroeg.
Ben je gewond?
- U bent zwanger.
- Jullie zijn zwanger.
Het is bewolkt vandaag.
Slaapt hij?
Ben je gewond?
Het is daar.
- Tom is gek.
- Tom is boos.
Je hebt het mis.
- Jij wint.
- U wint.
Het kan je geen moer schelen, niet?
- Je hebt geen honger, of wel?
- Jullie hebben toch geen honger, wel?
- Je ziet er prachtig uit.
- U ziet er prachtig uit.
- Jullie zien er prachtig uit.
- Zijt ge alleen?
- Ben je alleen?
Ben je wakker?
Alles is stil.
Hij is nu alleen.
Alles is stuk.
Het is daar niet.
Hij is niet hier, toch?
- Hij is aan het eten.
- Hij eet.
- Bent u aan het kijken?
- is hij aan het kijken?
- is zij aan het kijken?
- Tom zwemt.
- Tom is aan het zwemmen.
- Ben je gek!
- Je bent gestoord!
- U bent gestoord!
- Jullie zijn gestoord!
We hebben gekozen.
Kijk, daar.
Ben je er klaar voor?
Kijk eens.
Alsjeblieft.
Hoe gaat het?
- Bezet!
- Het is bezet.
Het is bewolkt.
Het wordt minder.
- Het is heerlijk.
- Het is lekker.
Regent het?
Het is in gevorderde toestand.
- Het regent.
- Het is aan het regenen.
Het is daar.
Klopt.
- Hij is bewusteloos.
- Hij is buiten westen.
- Het is verouderd.
- Het is achterhaald.
Hier is het.
Het is dichtbij.
Het wordt donker.
- Het zit op slot.
- Het is afgesloten.
- Het is vergrendeld.
Het is leeg.