Examples of using "Mia" in a sentence and their dutch translations:
- Deze auto is van mij.
- Deze auto is de mijne.
Mijn moeder stierf tijdens mijn afwezigheid.
Ze is niet mijn zus, zij is mijn vrouw.
Heb je mijn zus ontmoet?
Dat was mijn zin!
Deze fiets is van mij.
- Gij zijt mijn prinses.
- Jij bent mijn prinses.
Ze is mijn vriendin.
Heb je m'n zus gezien?
- Ik slaap in mijn kamer.
- Ik slaap in mijn slaapkamer.
Ik ga mijn auto wassen.
- Ik beloof het.
- Jullie hebben mijn woord.
- Ik beloof het je.
Beantwoord mijn vraag.
Waar is mijn auto?
Kijk, daar is mijn moeder.
Jij bent mijn vriendin.
Je doet me denken aan mijn moeder.
Zij is mijn vrouw.
Ik wacht op mijn moeder.
- Zij is mijn zuster.
- Zij is mijn zus.
- Ze is mijn zus.
Ik haat mijn zus.
- Mijn moeder huilde.
- Mijn moeder was aan het huilen.
Dit is mijn dochter.
- Dat is mijn kat.
- Dat is mijn kut.
Je bent niet alleen mijn vrouw. Je bent mijn beste vriend.
Geef mijn fles terug.
- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
- Mijn zus is beroemd.
- Mijn zuster is beroemd.
Het is mijn leven!
Waar is mijn auto?
Ze heeft mijn aanbod afgeslagen.
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
Mijn moeder is gek.
Waar is mijn zin?
Mijn tante is ouder dan mijn moeder.
Mijn zus huilt vaak.
Deze zin is van mij.
Mijn moeder is oud.
Mijn moeder heeft me gebeld.
- Hij genas mijn ziekte.
- Hij heeft mijn ziekte genezen.
- Ik heb mijn beslissing genomen.
- Ik heb een beslissing getroffen.
Hij accepteerde mijn idee.
Hij wees mijn aanvraag af.
Ze wees mijn verzoek af.
- Ik hou van m'n leven.
- Ik hou van mijn leven.
Mijn vriendin is een actrice.
Zet het niet op mijn schrijftafel.
Mijn moeder zette dertien kaarsen op mijn verjaardagstaart.
Ik wacht op mijn vriendin.
- Ik zal u mijn verhaal vertellen.
- Ik zal jou mijn verhaal vertellen.
Jij bent mijn enige hoop.
Kom je morgen bij mij thuis?
Ontwijk mijn vraag niet.
- Leg alles in mijn mand.
- Leg alles in mijn korf.
Laurie is mijn vriendin.
Mijn vriendin was aan het huilen.
Mijn auto is rood.
Geen enkele van de auto's is van mij.
Ik ga je voorstellen aan mijn familie.
Jij bent niet mijn vriendin.
Het is mijn schuld, niet de jouwe.
Maria is mijn vriendin.
Dat is gewoon mijn mening.
Mijn vriendin is Canadees.
Het was maar mijn verbeelding.
Mijn auto is vies.
Mijn vriendin is Chinees.
- Ik geef u mijn woord.
- Ik geef je mijn woord.
- Ik beloof het.
- Ik beloof het je.
Mijn vriendin komt uit Australië.
Dit is mijn huis.
Ze is mijn halfzuster.
Hij wil met mijn dochter trouwen.
Dat is mijn school.
Ik hou van mijn stad.
Ik hou van mijn leven.
Ze is een vriend van mij.
Ik ben daarvoor verantwoordelijk.
Ik moet mijn moeder helpen.
Ik heb mijn overhemd gewassen.
Ik hou erg van mijn grootmoeder.
Hij trouwde met mijn zus.
Dat is mijn vriendin.
Dat is mijn bier.
Het spookt in mijn huis.