Examples of using "Macchina" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben in de auto.
- Ik zit in de auto.
- Heb je een fototoestel?
- Hebt ge een fototoestel?
Breng een fototoestel!
Heb je een auto?
Wat een auto.
De auto is blauw.
Waar heb je de auto geparkeerd?
Hij wil een nieuwe auto.
Tom kwam in een auto aan.
We stapten allemaal in de auto.
Wat een geweldige machine!
We hebben een auto.
Hij heeft een auto.
Ik heb een auto.
Is die machine nog bruikbaar?
Ik heb de machine aan de praat gekregen.
- Kunt u machineschrijven?
- Kunt u typen?
- Ik zal je naar huis rijden.
- Ik zal je met de auto naar huis brengen.
- Ik breng je met de auto naar huis.
Heb je mijn fototoestel gezien?
- Niet mijn camera aanraken.
- Kom niet aan mijn fototoestel.
- Raak mijn camera niet aan.
Zo heeft hij de machine uitgevonden.
Hij heeft een kapotte camera gevonden.
Ik ben mijn camera kwijt.
Waar heb je de auto geparkeerd?
- Heb je een fototoestel?
- Hebt ge een fototoestel?
Ik heb de auto gewassen.
Deze machine produceert elektriciteit.
Deze auto is van mij.
Ik heb een Japanse auto.
- Deze auto is van mij.
- Deze auto is de mijne.
De auto loopt snel.
Ik heb een blauwe auto.
Ik wil een wagen huren.
Ze wilden de auto stelen.
Ik heb geen auto.
We hebben geen auto.
Tom is een machine.
- Rijdt u?
- Rijden jullie?
Kijk naar deze Japanse auto.
Volg die auto.
- Hou die auto tegen!
- Stop de auto!
Waar zijn je autosleutels?
Ik heb haar mijn fototoestel geleend.
- Ik ben mijn camera aan het zoeken.
- Ik zoek mijn camera.
- Ik hou niet van die camera.
- Ik hou niet van die fotocamera.
Zo heeft hij de machine uitgevonden.
De machine is buiten bedrijf.
- Ik zou graag een auto hebben.
- Het zou leuk zijn als ik een auto had.
De blauwe auto is duur.
Dit is mijn auto.
Ik heb een nieuwe rode auto.
Ik heb een auto nodig.
Mijn auto is defect.
- Dat is zijn auto.
- Dit is zijn auto.
Ze is met de auto gekomen.
Ik heb geen auto meer.
Ik kocht een nieuwe auto.
Ik ga de auto nemen.
We hebben een auto gekocht.
Hoe werkt deze camera?
Je auto is weggesleept.
Wie heeft dat apparaat uitgevonden?
Is die machine nog bruikbaar?
Tom kwam met de auto.
Hoeveel kost deze fotocamera?
Mijn auto staat daar.
Daar komt een auto aan.
Mijn camera is waterdicht.
Gaat ge daar met de bus of met de auto naartoe?
- Dat is de camera van mijn zus.
- Dat is mijn zus haar camera.
Ik heb geen auto.
Mijn camera is anders dan de jouwe.
Ze is de autosleutels verloren.
Papa heeft een fototoestel voor me gekocht.