Translation of "Trait" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Trait" in a sentence and their dutch translations:

Comment trait-on une vache ?

Hoe melk je een koe?

Elle a trait la vache.

Zij molk de koe.

À première vue, ils ont plus d'un trait commun.

- Op het eerste gezicht hebben ze meerdere trekken gemeenschappelijk.
- Op het eerste gezicht hebben ze meer dan een ding gemeen.

- Il a trait la vache.
- Il trayait la vache.

Hij molk de koe.

Le trait d'union est obligatoire à la forme affirmative de l'impératif.

Het koppelteken is verplicht bij de bevestigende vorm van de gebiedende wijs.

- Il vida le verre d'un trait.
- Il vida le verre dans un train.

- Hij dronk het glas in één teug leeg.
- Hij dronk het glas in een trein leeg.

Tous les grands dirigeants ont eu un trait commun : c'était la volonté d'affronter sans équivoque les angoisses majeures de leur peuple à leurs époques respectives. Telle est l'essence même de la conduite des affaires et rien de plus.

Alle grote leiders hebben één kenmerk gemeen gehad: het was de bereidheid om ondubbelzinnig de belangrijkste angst van de mensen in hun tijd te confronteren. Dit, en niet veel anders, is de essentie van leiderschap.