Examples of using "Train" in a sentence and their dutch translations:
Stop de trein.
Ik wacht op de trein.
- Laten we met de trein gaan.
- Laten we de trein nemen.
- Laten we een trein nemen.
- Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
- Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
De trein komt eraan!
Laten we een trein nemen.
Stop de trein.
Ik wacht op de trein.
- Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
- Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
- Onze trein stopte plotseling.
- Plots bleef onze trein staan.
De trein kwam stipt op tijd.
De trein versnelde.
Voor een trein wachten is saai.
Ik ben nu aan het leren.
De trein kwam stipt op tijd.
Ze zagen ons terwijl ze bezig waren uit de trein te stappen.
- Laten we met de trein gaan.
- Laten we de trein nemen.
- Laten we een trein nemen.
De trein was ontspoord.
Kijk, hier komt je trein.
De trein is gearriveerd.
Dit is de laatste trein.
Onze trein stopte plotseling.
Stap onmiddellijk uit de trein.
Ik heb mijn trein gemist.
Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
De trein zal binnenkort vertrekken.
Welke trein neemt u?
De trein zal binnenkort vertrekken.
Ga je met de trein?
Waar gaat deze trein naartoe?
Ze zagen ons terwijl ze bezig waren uit de trein te stappen
Was je aan het drinken?
- Er komt iemand aan.
- Iemand komt.
Ik ging per trein naar Boston.
Ze sterven.
Ze zijn aan het dansen.
Je bent aan het dromen.
- Je zit in de verkeerde trein.
- Jullie zitten in de verkeerde trein.
Ik maakte maar een grapje.
Waar kijk je naar?
Ga ik dood?
Drink je?
Wat drink je?
- Ze zijn aan het uitstellen.
- Zij zijn aan het uitstellen.
De trein is hier net aangekomen.
Onze trein kwam op tijd.
Kijk! Daar is de trein!
- Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
- Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
Tom wacht.
Plots bleef onze trein staan.
- De trein is in aantocht.
- De trein zal binnen enkele ogenblikken arriveren.
Ik was aan het hoesten.
De trein vertrok op tijd.
Ik heb de laatste trein gemist.
Tom is aan het studeren.
Ik moet deze trein halen.
- Ik vind het leuk om met de trein te reizen.
- Ik vind het leuk om met de trein te gaan.
- De debatten zijn levendig.
- De discussies zijn levendig.
Een trein zal binnenkort vertrekken.
- Ik was aan het schilderen.
- Ik schilderde.
Ik was aan het spelen.
Ik leer.
De trein ging door een tunnel.
Plots bleef onze trein staan.
Ik danste.
Wanneer vertrekt de laatste trein?
Ik zong.
Tom stapte uit de trein.
Tom rende om de trein te halen.
Roken is verboden in de trein.