Examples of using "Jack" in a sentence and their dutch translations:
- Ik heet Jack.
- Mijn naam is Jack.
Jack gelijkt op zijn vader.
Jack is een vroege vogel.
Jack rijdt niet snel.
Hij zal het aan Jack geven.
Jack, doe niet zo wild.
Jack verzamelt postzegels.
Maria zwemt even snel als Jakobo.
Tom verklaarde zichzelf de zoon van Jack the Ripper.
- Ik heet Jack.
- Mijn naam is Jack.
Dat is niet de fout van Jack.
Jack verzamelt postzegels.
Jack vit altijd op anderen. Daarom mijdt iedereen hem.