Translation of "Afscheid" in Spanish

Ze nam afscheid.

Ella se despidió.

Een afscheid is altijd triest.

Las despedidas siempre son tristes.

Ze glimlachte en nam afscheid.

Ella sonrió y se despidió.

Neem afscheid van uw vrienden.

Despídanse de sus amigos.

- Ze nam afscheid.
- Ze zei vaarwel.

- Ella dijo adiós.
- Ella se despidió.

Ze gaf een teken als afscheid.

Se despidió con un gesto.

Hij ging weg zonder afscheid te nemen.

Él se fue sin despedirse.

De tijd van het afscheid is gekomen.

Ha llegado el tiempo de la despedida.

Zij had al kort tevoren afscheid genomen.

Se había despedido brevemente hace poco.

Ze ging weg zonder afscheid te nemen.

- Ella se fue sin despedirse.
- Ella se marchó sin despedirse.

Ze verliet de kamer zonder afscheid te nemen.

Ella salió de la habitación sin decir adiós.

Hij nam afscheid van haar met een kus.

Se despidió de ella con un beso.

Het is nooit gemakkelijk om afscheid te nemen.

Nunca es fácil decir adiós.

- Zeg je vrienden gedag.
- Neem afscheid van uw vrienden.

Despídete de tus amigos.

- Terwijl hij de bus verliet, nam hij luidop afscheid van mij.
- Toen hij de bus verliet, nam hij hardop van mij afscheid.

Mientras salía del autobús, se despidió de mí en voz alta.

Hij verliet de kamer zonder zelfs maar afscheid te nemen.

- Salió de la habitación sin siquiera decirme adiós.
- Él dejó la habitación sin siquiera despedirse de mí.

Ik was in de luchthaven om afscheid te nemen van mijn vader.

Estuve en el aeropuerto despidiéndome de mi padre.

- Ga niet weg zonder gedag te zeggen.
- Ga niet weg zonder afscheid te nemen.

- No te vayas sin despedirte.
- No te vayas sin decir adiós.