Translation of "Schapen" in German

0.004 sec.

Examples of using "Schapen" in a sentence and their german translations:

Blaten schapen?

Blöken Schafe?

Papa, krijgen schapen schaapjes? Neen, schapen krijgen lammetjes.

Vater, bekommen Schafe Schafe? Nein, Schafe bekommen Lämmer.

Schapen eten gras.

Schafe fressen Gras.

Tom voederde de schapen.

Tom fütterte die Schafe.

Als een man elf schapen had en alle behalve negen stierven, hoeveel schapen zou hij dan nog hebben?

- Wenn ein Mann elf Schafe hat und alle außer neun sterben, wie viele Schafe bleiben ihm?
- Wenn ein Mann elf Schafe hätte und alle außer neun stürben, wie viele Schafe blieben ihm?

- Tom verkoopt zijn schaap.
- Tom verkoopt zijn schapen.

Tom verkauft seine Schafe.

- Tom voederde het schaap.
- Tom voederde de schapen.

- Tom hat die Schafe gefüttert.
- Tom hat das Schaf gefüttert.
- Tom fütterte das Schaf.
- Tom fütterte die Schafe.

- Hij scheert het schaap.
- Hij scheert de schapen.

Er schert die Schafe.

- Zij scheert het schaap.
- Zij scheert de schapen.

- Sie schert die Schafe.
- Sie schert das Schaf.

- Maria scheert het schaap.
- Maria scheert de schapen.

Maria schert die Schafe.

- Wij scheren het schaap.
- Wij scheren de schapen.

Wir scheren die Schafe.

Schapen, runderen, herten. Ze komen er nooit meer uit.

wie Schafe, Rinder, Wild und schaffen es nicht mehr heraus.

Een herdershond drijft een kudde schapen naar de weide.

Ein Schäferhund treibt eine Schafherde zur Weide.

Deze wolken zien eruit als een kudde witte schapen.

Diese Wolken sehen aus wie eine weiße Schafherde.

Waar Mary ook heen gaat, de schapen volgen haar.

Wohin Mary auch geht, das Schaf folgt ihr.

- Lammetjes zijn baby schapen.
- Lammeren zijn babyschapen.
- Lammetjes zijn babyschapen.

- Lämmer sind kleine Schafe.
- Lämmchen sind kleine Schafe.

Hoe noem je iemand die voor de schapen op de wei zorgt?

Wie nennt man jemanden, der sich um die Schafe auf der Weide kümmert?

Kaas is een vast voedsel dat wordt geproduceerd van melk van koeien, geiten, schapen of andere zoogdieren.

Käse ist ein festes Nahrungsmittel, das aus der Milch von Kühen, Ziegen, Schafen oder anderen Säugetieren hergestellt wird.

- Waar Mary ook heen gaat, de schapen volgen haar.
- Waar Mary ook heen gaat, het schaap komt achter haar aan.

Wohin Mary auch geht, das Schaf folgt ihr.