Translation of "Hebben" in French

- Ze hebben afgezegd.
- Zij hebben afgezegd.
- Ze hebben geannuleerd.
- Zij hebben geannuleerd.

- Ils ont annulé.
- Elles ont annulé.

- Wij hebben honger.
- We hebben honger.

Nous avons faim.

- We hebben ze.
- Wij hebben ze.

Nous les avons.

- Ze hebben geannuleerd.
- Zij hebben geannuleerd.

- Ils ont annulé.
- Elles ont annulé.

- Ze hebben gewonnen!
- Zij hebben gewonnen!

Elles ont gagné !

- Ze hebben gedineerd.
- Zij hebben gedineerd.

- Ils ont dîné.
- Elles ont dîné.

- We hebben u nodig.
- We hebben je nodig.
- We hebben jullie nodig.

- On a besoin de toi.
- Nous avons besoin de vous.

We hebben 11 talenversies, we hebben miljoenen kijkers,

Le site existe en 11 langues, nous avons des millions de visiteurs,

- Ze hebben ons gered.
- Zij hebben ons gered.

- Ils nous ont sauvés.
- Elles nous ont sauvés.

- De vrouwen hebben regenschermen.
- De vrouwen hebben paraplu's.

Les femmes ont des parapluies.

- Ze hebben alles verloren.
- Zij hebben alles verloren.

- Ils ont tout perdu.
- Elles ont tout perdu.

- Ze hebben het verpest.
- Zij hebben het verpest.

- Ils l'ont détruit.
- Elles l'ont détruit.

- Ze hebben Tom uitgezet.
- Ze hebben Tom gedeporteerd.

Ils ont déporté Tom.

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.

Nous avons deux enfants.

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee zoons.

Nous avons deux fils.

- We hebben het gehaald.
- We hebben het gered.

- Nous l'avons fait.
- Nous l'avons accompli.
- Nous avons réussi.

- Ze hebben een gezin.
- Ze hebben een familie.

- Ils ont des familles.
- Elles ont des familles.

- Hebben ze het begrepen?
- Hebben jullie het begrepen?

Avez-vous compris ?

- Hebben jullie hem nodig?
- Hebben jullie haar nodig?

Avez-vous besoin de lui ?

- Ze hebben geld nodig.
- Jullie hebben geld nodig.

- Ils ont besoin d'argent.
- Elles ont besoin d'argent.
- Il leur faut de l'argent.

- U zult het mis hebben.
- U zult het fout hebben.
- U zult het verkeerd hebben.
- Jullie zullen het mis hebben.
- Jullie zullen het fout hebben.
- Jullie zullen het verkeerd hebben.

Vous aurez tort.

We hebben gekozen.

Bon, on a choisi.

Velen hebben beweerd

De nombreuses personnes ont affirmé

hebben nooit liefdesverdriet,

n'ont jamais le cœur brisé,

Bevestiging te hebben .

en fait.

Al hebben gehad.

déjà discuté.

Hebben jullie zussen?

Avez-vous des sœurs ?

Boerderijen hebben schuren.

Les fermes ont des granges.

We hebben haar!

Nous l'avons !

Hebben jullie rijst?

Avez-vous du riz ?

Ze hebben honger.

- Ils ont faim.
- Elles ont faim.

Ze hebben tweelingdochters.

Ils ont des jumelles.

Hebben schildpadden tanden?

Les tortues ont-elles des dents ?

Vogels hebben vleugels.

- Les oiseaux ont des ailes.
- Les oiseaux possèdent des ailes.

We hebben het!

Nous l'avons !

We hebben geluncht.

Nous avons déjeuné.

We hebben eieren.

Nous avons des œufs.

We hebben wijn.

Nous avons du vin.

Zij hebben wijn.

- Ils disposent de vin.
- Elles disposent de vin.

We hebben gasten.

Nous avons des invités.

We hebben gelijk.

Nous avons raison.

Ze hebben gelijk.

Ils ont raison.

We hebben verloren.

- Nous perdîmes.
- Nous avons perdu.
- Nous fûmes battus.
- Nous fûmes battues.
- Nous fûmes défaits.
- Nous fûmes défaites.
- Nous avons été défaits.
- Nous avons été défaites.
- Nous avons été battus.
- Nous avons été battues.
- On a perdu.

Ze hebben gelogen.

- Ils ont menti.
- Elles ont menti.

We hebben gewonnen!

Nous avons gagné !

We hebben fruit.

Nous avons des fruits.

We hebben haast.

Nous sommes pressés.

We hebben gezwegen.

Nous restâmes silencieux.

We hebben geknuffeld.

- Nous nous sommes embrassés.
- Nous nous sommes embrassées.
- On s'est embrassé.

Rozen hebben doornen.

Les roses ont des épines.

We hebben huiswerk.

Nous avons des devoirs.

Jullie hebben gewonnen.

Tu as gagné.

We hebben turnles.

- Nous avons de la gymnastique.
- Nous avons cours de gymnastique.

Ze hebben gegeten.

- Ils ont mangé.
- Elles ont mangé.

Ze hebben gedoken.

Ils ont plongé.

We hebben gedronken.

- Nous buvions.
- Nous avons bu.

Koeien hebben uiers.

Les vaches ont des pis.

Ze hebben explosieven.

Ils ont des explosifs.

Hebben jullie problemen?

Avez-vous des problèmes ?

Hebben jullie besloten?

- Avez-vous décidé ?
- Vous avez décidé ?
- Avez-vous fait votre choix ?

Hebben jullie dorst?

Avez-vous soif ?

We hebben ontbeten.

- Nous avons pris le petit déjeuner.
- On a pris le petit déjeuner.

We hebben alles.

Nous avons tout.

We hebben eten.

Nous avons de quoi manger.

We hebben afbeeldingen.

Nous avons des photos.

We hebben tijd.

Nous avons le temps.

We hebben iets.

Nous avons quelque chose.

We hebben deze.

- Nous l'avons.
- Nous avons ceux-là.
- Nous avons celui-ci.

Ze hebben afgehaakt.

- Ils ont décroché.
- Elles ont décroché.
- Ils ont abandonné.
- Elles ont abandonné.

We hebben bezoek.

Nous avons des invités.

Zij hebben brood.

Ils ont du pain.

Koeien hebben hoorns.

Les vaches ont des cornes.