Translation of "“ik" in German

Ik kwam, ik zag, ik overwon.

- Ich kam, ich sah, ich siegte.
- Ich kam, sah und siegte.

- Ik denk, dus ik ben.
- Ik denk, dus ik besta.

Ich denke, also bin ich.

- Ik huilde.
- Ik snikte.

Ich blutete.

- Ik ren.
- Ik loop.

- Ich renne.
- Ich laufe.

- Ik spuugde.
- Ik spuwde.

- Ich spuckte.
- Ich habe gespuckt.

- Ik liep.
- Ik rende.

Ich rannte.

- Mag ik?
- Kan ik?

Darf ich?

- Ik ook.
- Ik ook!

Ich auch.

- Ik zwoer.
- Ik zweerde.

- Ich habe geschworen.
- Ich schwur.

- Ik zwaaide.
- Ik wuifde.

- Ich winkte.
- Ich habe gewunken.

Ik schreeuwde, ik huilde.

Ich schrie, ich heulte.

Ik wilde dat ik was wat ik was toen ik wilde dat ik was wat ik ben.

Ich wünsche, ich wäre, was ich war, als ich wünschte, ich wäre, was ich bin.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- Ich glaube, dass ich verstehe.
- Ich glaube, dass ich es verstehe.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het door heb.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.

- Ich glaube, dass ich verstehe.
- Ich glaube, dass ich es verstehe.
- Ich glaube, ich habe verstanden.

Ik!

Ich!

- Ik groeide.
- Ik groeide op.
- Ik werd volwassen.

Ich wurde größer.

- Ik kwam tussenbeide.
- Ik greep in.
- Ik intervenieerde.

Ich habe eingegriffen.

- Ik twijfelde.
- Ik had mijn twijfels.
- Ik aarzelde.

- Ich zögerte.
- Ich habe gezögert.

- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.

- Ich glaube, dass ich verstehe.
- Ich glaube, dass ich es verstehe.

- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.

Ich glaube, dass ich verstehe.

- Ik zag het.
- Ik zag dat.
- Ik zag.
- Ik heb het gezien.

Ich sah.

- Ik moet aanvaarden dat ik snurk.
- Ik moet toegeven dat ik snurk.

Ich muss zugeben, dass ich schnarche.

- Ik weet wat ik leuk vind.
- Ik weet waar ik van hou.

Ich weiß, was ich mag.

- Ik ben doodmoe.
- Ik ben doodop.
- Ik ben uitgeput.
- Ik ben bekaf.

- Ich bin sehr müde.
- Ich bin erschöpft.
- Ich bin kaputt.

- Ik begon.
- Ik startte op.

Ich fuhr los.

- Ik vertrok.
- Ik steeg op.

Ich hob ab.

Ik meen wat ik zeg.

Ich meine, was ich sage.

- Ik begreep het.
- Ik begreep.

Ich habe verstanden.

Ik ben wie ik ben.

Ich bin der, der ich bin.

Ik denk, dus ik ben.

Ich denke, also bin ich.

- Ik vluchtte.
- Ik ben gevlucht.

- Ich flüchtete.
- Ich bin geflüchtet.

Ik weet wie ik ben.

Ich weiß, wer ich bin.

Ik weet wat ik wil.

Ich weiß, was ich will.

Zolang ik adem, hoop ik.

Solange ich atme, hoffe ich.

- Ik bekende.
- Ik heb bekend.

Ich habe gebeichtet.

- Ik wachtte.
- Ik heb gewacht.

Ich habe gewartet.

- Ik ben gebleven.
- Ik bleef.

- Ich blieb.
- Ich bin dageblieben.

- Ik ga dood.
- Ik sterf.

Ich sterbe.

Ik krijg wat ik wil.

- Ich bekomme, was ich will.
- Ich krieg, was ich will.

Ik wou dat ik meekon.

Ich wollte, ich könnte mit.

- Ik speelde tennis.
- Ik tenniste.

Ich spielte Tennis.

- Ik lachte.
- Ik heb gelachen.

Ich lachte.

- Ik kom.
- Ik kom eraan.

Ich komme sofort.

Ik ga waar ik wil.

Ich gehe, wohin ich will.

Ik zeg wat ik denk.

Ich sage, was ich denke.

- Ik ga.
- Ik zal gaan.

Ich gehe jetzt.

- Ik maak bezwaar!
- Ik protesteer!

- Einspruch!
- Ich erhebe Einspruch!
- Ich protestiere!

Ik deed alsof ik sliep.

Ich stellte mich schlafend.

Ik doe wat ik kan.

Ich tue, was ich kann.

- Ik heb gegeten.
- Ik at.

Ich aß.

"Ik reis graag." "Ik ook."

"Ich reise gern." "Ich auch."

- Ik geef les.
- Ik onderwijs.

Ich unterrichte.

„Ik ben leraar.”„Ik ook.”

"Ich bin Lehrer." "Ich auch."

- Ik danste.
- Ik heb gedanst.

- Ich tanzte.
- Ich habe getanzt.

- Ik speel tennis.
- Ik tennis.

Ich spiele Tennis.

- Ik rende weg.
- Ik vluchtte.

Ich floh.

- Mag ik even?
- Stoor ik?

Macht es dir etwas aus?

- Ik hielp.
- Ik heb geholpen.

Ich habe geholfen.

- Ik heb gelogen.
- Ik loog.

- Ich habe gelogen.
- Ich log.

- Ik stemde.
- Ik heb gestemd.

Ich habe gewählt.

Ik kom zodra ik kan.

Ich komme, sobald ich kann.

- Ik ga.
- Ik stap op.

Ich gehe.

- Ik kom.
- Ik kom al.

Ich komme.

Ik vertaal, dus ik besta.

Ich übersetze, also bin ich.