Translation of "Liep" in German

0.010 sec.

Examples of using "Liep" in a sentence and their german translations:

Ik liep.

Ich rannte.

Tom liep.

- Tom lief.
- Tom ging zu Fuß.

Niemand liep.

- Niemand lief.
- Niemand ist gelaufen.

Sami liep.

Sami rannte.

Ze liep.

Sie lief.

Hij liep rustig.

Er ging still.

Hij liep snel.

Er ging schnellen Schrittes.

Ik liep mank.

Ich hinkte.

Hij liep langzaam.

Er schlenderte dahin.

Wie liep er?

- Wer rannte?
- Wer ist gerannt?

- Hij rende.
- Hij liep.

- Er rannte.
- Er lief.

- Maria liep.
- Maria rende.

- Mary rannte.
- Maria lief.

De jongen liep weg.

Der Junge rannte weg.

Alles liep hem tegen.

ِAlles is für ihn schlecht gelaufen.

- Ik liep.
- Ik rende.

Ich rannte.

De hond liep weg.

- Der Hund lief weg.
- Der Hund rannte weg.

Jezus liep op water.

Jesus wandelte auf dem Wasser.

- Taninna liep.
- Taninna rende.

Taninna rannte.

Het Vikingtijdperk liep ten einde.

Das Wikingerzeitalter war zu Ende.

Ik liep de heuvel op.

Ich bin den Hügel zu Fuß hinaufgegangen.

Hij liep de trap op.

Er lief die Treppe hinauf.

Het liep niet goed af.

Es ging nicht gut aus.

John liep de kamer in.

John rannte ins Zimmer.

Ik liep voor mijn leven.

Ich rannte um mein Leben.

Ze liep twintig mijl per dag.

Sie ging zwanzig Meilen am Tag.

Hij liep vlugger dan zijn broer.

- Er rannte schneller als sein Bruder.
- Er lief schneller als sein Bruder.

- Hij ging snel.
- Hij liep snel.

Er ging schnell.

- Tom liep alleen.
- Tom wandelde alleen.

Tom ging alleine.

Tom liep langzaam de traptreden op.

- Tom ging langsam die Treppe hinauf.
- Tom ging langsam die Stufen hoch.

Tom liep in zijn adamskostuum rond.

Tom lief im Adamskostüm herum.

Tom liep snel de trap op.

Tom ging rasch die Treppe hinauf.

Als Lisa over velden van diamanten liep,

Wenn Lise über Diamantwiesen liefe,

De zaak liep van een leien dakje.

Die Sache lief wie am Schnürchen.

Zodra hij mij zag, liep hij weg.

- In dem Moment, da er mich sah, rannte er davon.
- Sobald er mich gesehen hatte, lief er weg.

- Hij maakte schulden.
- Hij liep schulden op.

Er machte Schulden.

Hij liep de ziekte lang geleden op.

Er zog sich die Krankheit vor vielen Jahren zu.

Hij liep heel snel naar de deur.

Er lief ganz schnell zur Tür.

- Hij rende weg.
- Hij rende.
- Hij liep.

- Er rannte.
- Er lief.

Het schip liep te pletter op de rotsen.

Das Schiff zerschellte an dem Felsen.

- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.

- Der Junge lief davon.
- Der Junge rannte weg.

- De hond ging weg.
- De hond liep weg.

Der Hund ging weg.

Kate liep naar het restaurant van mijn vader.

Kate lief zum Restaurant meines Vaters.

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.

Sie fing an zu schreien, und ich lief weg.

Tom liep om de laatste trein te halen.

Tom rannte, um den letzten Zug zu erreichen.

Een dun straaltje liep in de glazen vaas.

Ein dünner Strahl lief in die Glaskanne.

Tom liep de marathon in minder dan vijf uur.

Tom lief den Marathon in weniger als fünf Stunden.

- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.

- Er ist zu Fuß nach Hause gegangen.
- Er ging zu Fuß nach Hause.

De dief liep weg toen hij een politieman zag.

Der Dieb rannte weg, als er einen Polizisten sah.

Hij liep zo snel dat hij buiten adem was.

Er rannte so schnell, dass er außer Atem war.

Vrolijk fluitend voor zichzelf liep hij door de straat.

Fröhlich vor sich hin pfeifend, lief er die Straße entlang.

- Maria liep.
- Maria rende.
- Maria was aan het rennen.

- Mary rannte.
- Maria lief.

- Hij werd ongeneeslijk ziek.
- Hij liep een ongeneeslijke ziekte op.

Er erkrankte unheilbar.

Ik wou hem slaan, maar hij liep van mij weg.

Ich wollte ihn schlagen, aber er lief vor mir weg.

Gisteren liep ik hem aan het station tegen het lijf.

Gestern traf ich ihn zufällig am Bahnhof.

Een vreemde man liep heen en weer over het trottoir.

Ein seltsamer Mann ging auf dem Bürgersteig hin und her.

Hij liep de deur uit en kwam nooit meer terug.

Er ging zur Tür hinaus und kam niemals wieder.

Hij liep naar het station en kon de trein nemen.

Er rannte zum Bahnhof und konnte den Zug nehmen.

- Tom droeg alleen zijn adamskostuum.
- Tom liep in zijn adamskostuum rond.

Tom lief im Adamskostüm herum.

Na de dood van mijn man liep ik rond als een zombie.

Nach dem Tod meines Mannes bin ich wie ein Zombie herumgelaufen.

- Het schip liep op een zandbank.
- Het schip strandde op een zandbank.

Das Schiff lief auf eine Sandbank auf.

- De docent liep de trap op.
- De docent rende de trap op.

Der Lehrer lief die Treppe hinauf.

- Tom ging langzaam de trap op.
- Tom liep langzaam de traptreden op.

- Tom ging langsam die Treppe hinauf.
- Tom ging langsam die Stufen hoch.

Ik liep zo hard als ik kon, maar toch miste ik de bus.

Ich rannte so schnell ich konnte, aber ich habe den Bus trotzdem verpasst.

- Ik ben naar beneden gerend.
- Ik rende naar beneden.
- Ik liep naar beneden.

Ich rannte die Treppe hinunter.

- De jachthond begaf zich naar het bos.
- De jachthond liep richting het bos.

Der Jagdhund lief auf den Wald zu.

- Zodra hij mij zag, liep hij weg.
- Hij rende weg zodra hij mij zag.

- In dem Moment, als er mich sah, rannte er weg.
- Sobald er mich gesehen hatte, lief er weg.
- Sobald er mich sah, rannte er weg.

De koning liep een lichte verwonding op, maar maarschalk Mortier en 17 anderen werden gedood.

Der König erhielt eine kleine Wunde, aber Marschall Mortier und 17 andere wurden getötet.

- Kate liep naar het restaurant van mijn vader.
- Kate rende naar het restaurant van mijn vader.

- Kate lief zum Restaurant meines Vaters.
- Kate rannte bis zum Restaurant meines Vaters.

Met het pak aan liep Dima het pashokje uit en verklaarde dat hij de aanschaf wilde doen.

Dima behielt den Anzug an, verließ den Umkleideraum und erklärte, dass er den Kauf tätigen wolle.

- Hij ging te voet naar huis.
- Hij liep naar huis.
- Hij is te voet naar huis gegaan.

Er ist zu Fuß nach Hause gegangen.

Maar het plan om hem bij Bautzen op de flank van de vijand te laten vallen, liep mis.

Aber der Plan, dass er in Bautzen auf die feindliche Flanke fallen sollte, ging schief.

- Tom liep naar huis.
- Tom is naar huis gelopen.
- Tom is naar huis gewandeld.
- Tom wandelde naar huis.

- Tom ging nach Hause.
- Tom ging zu Fuß nach Hause.
- Tom lief heim.

- Ik rende naar buiten.
- Ik ben naar buiten gerend.
- Ik liep naar buiten.
- Ik ben naar buiten gelopen.

Ich rannte nach draußen.

- Ze liep naar de deur om haar vrienden te verwelkomen.
- Ze ging naar de deur om haar vriendinnen te begroeten.

- Sie ging zur Tür, um ihre Freunde zu begrüßen.
- Sie ging zur Tür, um ihre Freundinnen zu begrüßen.