Translation of "Week" in French

0.009 sec.

Examples of using "Week" in a sentence and their french translations:

- Tot volgende week!
- Tot volgende week.

- À la semaine prochaine !
- À la semaine prochaine.

Tot volgende week!

On se voit la semaine prochaine !

Tot volgende week.

À la semaine prochaine.

- Waar was u deze week?
- Waar was je deze week?

- Où étais-tu cette semaine ?
- Où étiez-vous cette semaine ?

- Het regende een week lang.
- Het bleef een week regenen.

Il a plu pendant une semaine.

- U komt volgende week donderdag.
- Jullie komen volgende week donderdag.

Vous viendrez jeudi prochain.

Het was afgelopen week.

- C'était la semaine dernière.
- C'était la semaine passée.

Ik vertrek volgende week.

- Je pars la semaine prochaine.
- Je m'en vais la semaine prochaine.

- Hij heeft een week vrij genomen.
- Hij nam een week vrij.

Il a pris une semaine de congé.

- Ik zwem eenmaal per week.
- Ik zwem één keer per week.

Je nage une fois par semaine.

- Het regende een week lang.
- Het heeft een week lang geregend.

Il a plu pendant une semaine.

- Ik zal u bellen binnen de week.
- Ik bel je binnen een week.
- Ik bel je over een week.

Je vous rappelle dans la semaine.

- De regen hield aan gedurende een week.
- Het regende een week lang.

La pluie dura une semaine.

- Hij schrijft mij eens per week.
- Hij schrijft mij eenmaal per week.

Il m’écrit une fois par semaine.

- Ik was afgelopen week erg bezig.
- Afgelopen week was ik erg bezig.

- J'étais très occupé la semaine dernière.
- J'étais très occupée la semaine dernière.

- Het heeft een hele week geregend.
- Het heeft een week lang geregend.

Il a plu pendant une semaine.

Hij was vorige week ziek.

Il était malade la semaine dernière.

Bill komt volgende week terug.

Bill reviendra la semaine prochaine.

Kerstmis is over een week.

Noël est dans une semaine.

Ik zie je volgende week.

À la semaine prochaine.

Ze doen het elke week.

- Ils le font chaque semaine.
- Elles le font chaque semaine.

Het regende een week lang.

La pluie dura une semaine.

Het was een afschuwelijke week.

- Ce fut une semaine atroce.
- Ça a été une semaine atroce.
- Ce fut une semaine abominable.

De vredesonderhandelingen beginnen deze week.

Les pourparlers de paix commencent cette semaine.

Een week telt zeven dagen.

- La semaine a sept jours.
- Une semaine compte sept jours.

Waar was je deze week?

Où étais-tu cette semaine ?

Over een week of twee.

- Dans environ deux semaines.
- Dans quinze jours.

Mijn rijbewijs vervalt volgende week.

Mon permis de conduire expire la semaine prochaine.

Ik heb een week nodig.

- Il me faut une semaine.
- J'ai besoin d'une semaine.

Laten we onze week beginnen.

Commençons notre semaine.

Volgende week heb ik avondploeg.

La semaine prochaine, je ferai l'équipe de nuit.

We zien elkaar volgende week.

On se voit la semaine prochaine !

Waar was u deze week?

Où étiez-vous cette semaine ?

De lessen beginnen volgende week.

Les leçons débuteront la semaine prochaine.

- Ik zal u bellen binnen de week.
- Ik bel je binnen een week.

Je vous rappelle dans la semaine.

- De vuilkar komt driemaal per week.
- De vuilniswagen komt drie keer per week.

Les éboueurs passent trois fois par semaine.

- Ik ga volgende week naar een concert.
- Ik ga volgende week een concert bijwonen.

Je me rends à un concert la semaine prochaine.

- Hoeveel dagen zijn er in een week?
- Hoeveel dagen zitten er in een week?

- Combien y a-t-il de jours dans une semaine ?
- Combien y a-t-il de jours dans une semaine ?

Gedaald van 60 uur per week

est tombé de 60 heures par semaine

Kerstmis is pas over een week.

Noël est dans une semaine.

Ik bleef een week lang thuis.

Je suis resté une semaine à la maison.

De kaart is een week geldig.

Le ticket est valable pendant une semaine.

Ze is sinds vorige week ziek.

Elle est malade depuis la semaine dernière.

Ze is binnen een week terug.

- Elle sera de retour sous une semaine.
- Elle sera de retour d'ici une semaine.

Hij spaart tien dollar per week.

Il met dix dollars de côté chaque semaine.

Ik heb het vorige week gekocht.

Je l'ai acheté la semaine passée.

Ik heb veel gewerkt deze week.

J'ai beaucoup travaillé cette semaine.

Hij wast de fiets elke week.

Il lave la bicyclette chaque semaine.

Hij won vorige week de prijs.

Il a gagné le prix la semaine dernière.

Ik bel je binnen een week.

Je vous rappelle dans la semaine.

We kunnen leveren binnen een week.

Nous pouvons livrer dans la semaine.

Ik moet volgende week naar Tokio.

Je suis supposé aller à Tokyo la semaine prochaine.

Ik heb deze week al geslapen.

J'ai déjà dormi cette semaine.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

Il se peut qu'il gèle la semaine prochaine.

Ik heb hem vorige week betaald.

Je l’ai payé la semaine dernière.

Haar vader is vorige week overleden.

Son père est décédé la semaine dernière.

Het is een lange week geweest.

Ça a été une longue semaine.