Translation of "Decirles" in Dutch

También decirles, gracias.

en wilde ze ook bedanken.

Pero es importante decirles

Maar ik wil je graag vertellen

Pero déjeme decirles un par.

Ik vertel er een paar.

Tenemos que decirles una cosa.

We moeten ze iets vertellen.

Y puedo decirles que dio paso

en ik kan jullie vertellen dat het leidde

Puedo decirles esto con cierta convicción,

Ik kan dit met enige overtuiging zeggen,

No deberías decirles eso a tus padres.

- Zeg daar niets over aan uw ouders.
- Je mag dat niet aan je ouders vertellen.

Por suerte, también puedo decirles que hay una solución

Gelukkig kan ik jullie ook vertellen dat er een oplossing is

Las madres solían decirles a sus hijos que si se masturbaban se quedarían ciegos.

Moeders hadden de gewoonte aan hun zonen te zeggen dat ze blind zouden worden als ze masturbeerden.

- Simplemente quería decirle a usted lo satisfecho que estaba.
- Simplemente quería decirles a ustedes lo satisfecho que estaba.
- Simplemente quería deciros lo satisfecho que estaba.

Ik wilde jullie alleen maar laten weten hoe blij ik ben.