Examples of using "Dio" in a sentence and their dutch translations:
Ze gaf hem een oorvijg.
- Ze gaf geld.
- Zij gaf geld.
- Ze heeft geld gegeven.
- Zij heeft geld gegeven.
Ze gaf hem een horloge.
Ze gaf hem een boek.
- Ze gaf ons een cadeautje.
- Ze gaf ons een cadeau.
Hij hield een rede.
- Ze gaf een vaag antwoord.
- Hij gaf een vaag antwoord.
Wie heeft jullie dit gegeven?
Ze gaf hem een oorvijg.
Hij gaf een onbeleefd antwoord.
Hij gaf me een potlood.
Hij gaf me een horloge.
Ze gaf hem een klok.
- Ze besefte het.
- Ze realiseerde het zich.
Ze gaf melk aan de kat.
Hij gaf haar een boek.
Met haar dapperheid wint ze tijd.
De soldaat gaf me water.
- Zij gaf hen een paar appels.
- Zij gaf hen een paar appelen.
- Ze gaf hem een klok.
- Ze gaf hem een horloge.
Hij gaf me een cadeau.
Hij gaf me dit boek.
Ann gaf mij dit geschenk.
Zij gaf ons een geschenk.
Hij gaf me tienduizend yen.
Hij gaf mij een appel.
Hij heeft me zijn woord gegeven.
Ze gaf me een cadeautje.
Ze gaf me een paar boeken.
Ik heb dat nieuws vernomen van Hashimoto.
Hij gaf me een voorbeeld.
Tom gaf me zijn sleutel.
- Tom heeft mij dertig dollar gegeven.
- Tom gaf me dertig dollar.
Hij gaf hen eten en geld.
De onderneming realiseerde geen winst.
- Hij gaf mij voedsel en geld.
- Hij gaf me eten en geld.
De leraar gaf ons huiswerk.
Hij gaf mij een nietszeggend antwoord.
Sally gaf mij genoeg inlichtingen.
Ze masseerde hem.
- Ze gaf hem een cadeautje.
- Ze gaf hem een cadeau.
Ze gaf hem het geld.
Hij gaf zijn ouders antwoord.
De oude man gaf haar een popje.
Ze gaf melk aan een kat.
- Hij heeft zijn leven gegeven voor zijn vaderland.
- Hij gaf zijn leven voor zijn land.
Hij gaf zijn leven voor zijn land.
Ze gaf me plotseling een kus.
en ik kan jullie vertellen dat het leidde
Het gaf me een vreemd soort vertrouwen.
Hij gaf de hond een bot.
Ze krijste van ontzetting.
Hij gaf mij een goede raad.
Hij gaf geschiedenis op school.
Hij gaf hetzelfde antwoord als daarvoor.
Mijn oom gaf hem een geschenk.
Hij gaf ieder een pen.
Zij gaf Tom een appel.
De kogel raakte het doel.
Hij gaf haar haar eerste kus.
De pijl raakte het doel.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Hij gaf mij een polshorloge.
- Ze gaf me een prachtig cadeau.
- Ze gaf me een prachtig cadeautje.
- Mijn oom gaf me een cadeau.
- Mijn oom gaf me een cadeautje.
De oude man gaf haar een popje.
Mijn broer gaf mij een broek.
Ze gaf hem een harde trap.
- De dokter heeft me een recept gegeven.
- De dokter gaf me een recept.
Ze gaf melk aan een kat.