Examples of using "пожениться" in a sentence and their dutch translations:
Ze hebben besloten te trouwen.
- Ze willen trouwen.
- Zij willen trouwen.
Wanneer ga je in het huwelijksbootje stappen?
Tom en ik willen trouwen.
Ik wilde nooit trouwen.
Toen ik hen twee tijdens een afspraakje zag, vroeg ik: "Gaan jullie trouwen?"
- Wilt u trouwen?
- Wil je trouwen?