Examples of using "можешь" in a sentence and their dutch translations:
- Je mag gaan.
- Je kunt gaan.
- Je kan gaan.
- Je kunt uitrusten.
- Je kan uitrusten.
Je kan helpen.
Kan je komen?
Je kan gaan zitten.
- Je mag het mijne gebruiken.
- Je mag de mijne gebruiken.
- Je mag dat van mij gebruiken.
- Je mag die van mij gebruiken.
- Kun je voortzetten?
- Kun je verder gaan?
Kan je dat herhalen?
- Je mag gaan.
- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.
Kan je dit beantwoorden?
- Kan je dat nog eens zeggen?
- Kunt u dat nog eens zeggen?
- Kan je dat herhalen?
- Kunt u dat herhalen?
- Kun je dat alsjeblieft nog eens zeggen?
Je kan gaan zitten.
Je kunt binnenkomen.
Kan je morgen komen?
- Je mag gaan.
- U mag gaan.
Je mag gaan.
- Je mag zwemmen.
- U mag zwemmen.
- Jullie mogen zwemmen.
Kun je het openen?
- Kun je het raam opendoen?
- Kun je het venster openen?
Kan je me helpen?
Kan je morgen komen?
Kan je een foto van ons nemen?
Kun je me dat laten zien?
Je mag nu naar huis gaan.
- Je kan helpen.
- U kan helpen.
- Jullie kunnen helpen.
Zou je even kunnen wachten?
Je kunt het!
Je mag mijn jacht gebruiken.
- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.
Je kan nemen, welke je wilt.
Kan je me helpen?
Ja, dat kan je wel.
Je kunt een lied zingen.
Blijf zwemmen tot je aan je grens zit.
Je mag nu binnenkomen.
- Stap eruit nu het nog kan.
- Stap eruit nu je nog kunt.
- Kan je morgen beginnen?
- Kun je morgen beginnen?
- Je mag nu binnenkomen.
- Nu mag je binnenkomen.
- Wil je het licht even aandoen?
- Doe je het licht even aan?
Kan je een foto van ons nemen?
Kun je het openen?
Kan je het licht uitdoen?
Kun je antwoorden?
Kun je verder gaan?
- Kan je een foto van mij maken?
- Kunt u een foto van mij maken?
Daarop kan je trots zijn.
Vooruit! Gij kunt dat!
Kan je morgen komen?
Dat kan beter!
Je mag iets zeggen.
Kun je ademen?
Kun je het aan mij geven?
- Kun je me leren stelen?
- Kun je me leren vliegen?
- Ge kunt mijn woordenboek gebruiken.
- Je kan mijn woordenboek gebruiken.
- U kunt mijn woordenboek gebruiken.
Wanneer je niet kunt doen wat je wilt, doe je wat je kunt.
Op hem kan je rekenen.
Ge kunt zo lang blijven als ge wilt.
Je kunt deze auto gebruiken.
- Dat mag niet.
- Dat mag je niet doen.
- Dat kan je niet doen.
- Dat kunnen jullie niet doen.
- Dat mogen jullie niet doen.
Je moet het niet opeten.
Je kan beter zelf gaan.
Kun je me vertellen welke kant ik op moet?
Je kan niet "nee" zeggen.
Je mag nu binnenkomen.
Dat kan je niet maken.
- Je mag me jijen.
- Je mag me tutoyeren.
Je kunt binnenkomen.
Hoe kunt ge dat verdragen?
- Je kunt uitrusten.
- Je kan uitrusten.
- Kun je helpen?
- Kunnen jullie helpen?
- Kun je vertalen?
- Kunnen jullie vertalen?
- Kunt u vertalen?
Je kunt komen.
Je mag het boek houden.
- Kan je me wat geld geven?
- Kan jij mij wat geld geven?
- Kan je mij wat geld geven?
Geniet van het leven zolang je kan.
- Kan je hem ontmoeten?
- Kunt u hem ontmoeten?
- Kunnen jullie hem ontmoeten?
- Je mag me geloven.
- U kunt me geloven.
- U mag me geloven.
- U kunt komen.
- Je kunt komen.
- Jullie kunnen komen.
Kan je het bewijzen?
- Kun je dat vertalen?
- Kan je het vertalen?
Het zou kunnen dat je hem gaat ontmoeten.
Kunt u een goed toneelstuk aanbevelen?
- Kan je dat nog eens doen?
- Kan je dat opnieuw doen?
- Je kan je eigen maken.
- Je kan er zelf een maken.
- U kan er een voor uzelf maken.
- Je kunt er zelf een maken.
Kan je iets aanbevelen?